Niederländisch
Detailübersetzungen für gezwollen (Niederländisch) ins Spanisch
gezwollen:
-
gezwollen (opgezwollen; opgezet; opgeblazen)
-
gezwollen (bombastisch; hoogdravend; pompeus; opgeblazen)
ostentoso; hinchado; pomposo; grandilocuente; fastuoso; bambollero; rimbombante; altisonante; altilocuente-
ostentoso Adjektiv
-
hinchado Adjektiv
-
pomposo Adjektiv
-
grandilocuente Adjektiv
-
fastuoso Adjektiv
-
bambollero Adjektiv
-
rimbombante Adjektiv
-
altisonante Adjektiv
-
altilocuente Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für gezwollen:
Verwandte Wörter für "gezwollen":
zwellen:
-
zwellen (opzwellen)
Konjugationen für zwellen:
o.t.t.
- zwel
- zwelt
- zwelt
- zwellen
- zwellen
- zwellen
o.v.t.
- zwol
- zwol
- zwol
- zwollen
- zwollen
- zwollen
v.t.t.
- ben gezwollen
- bent gezwollen
- is gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
- zijn gezwollen
v.v.t.
- was gezwollen
- was gezwollen
- was gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
- waren gezwollen
o.t.t.t.
- zal zwellen
- zult zwellen
- zal zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
- zullen zwellen
o.v.t.t.
- zou zwellen
- zou zwellen
- zou zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
- zouden zwellen
diversen
- zwel!
- zwelt!
- gezwollen
- zwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zwellen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hincharse | wassen; zwellen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hincharse | opzwellen; zwellen | bollen; dik worden; expanderen; opbollen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden |
inflarse | opzwellen; zwellen | bollen; opbollen |
Wiktionary Übersetzungen für zwellen:
zwellen
Cross Translation:
verb
-
in volume toenemen
- zwellen → hincharse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zwellen | → hinchar; inflar | ↔ bloat — to cause to become distended |
• zwellen | → hincharse; inflarse | ↔ swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged |
• zwellen | → hinchar; inflar | ↔ enfler — augmenter un corps de volume ; gonfler. |