Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. gestrikt:
  2. strikken:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gestrikt (Niederländisch) ins Spanisch

gestrikt:

gestrikt Adjektiv

  1. gestrikt
    anudado; persuadido

Übersetzung Matrix für gestrikt:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anudado gestrikt
persuadido gestrikt

gestrikt form of strikken:

strikken Verb (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

  1. strikken (in de val laten lopen)
  2. strikken (knevelen; binden; vastbinden; vastmaken; knopen)
  3. strikken (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden)
    ligar; atar; anudar

Konjugationen für strikken:

o.t.t.
  1. strik
  2. strikt
  3. strikt
  4. strikken
  5. strikken
  6. strikken
o.v.t.
  1. strikte
  2. strikte
  3. strikte
  4. strikten
  5. strikten
  6. strikten
v.t.t.
  1. heb gestrikt
  2. hebt gestrikt
  3. heeft gestrikt
  4. hebben gestrikt
  5. hebben gestrikt
  6. hebben gestrikt
v.v.t.
  1. had gestrikt
  2. had gestrikt
  3. had gestrikt
  4. hadden gestrikt
  5. hadden gestrikt
  6. hadden gestrikt
o.t.t.t.
  1. zal strikken
  2. zult strikken
  3. zal strikken
  4. zullen strikken
  5. zullen strikken
  6. zullen strikken
o.v.t.t.
  1. zou strikken
  2. zou strikken
  3. zou strikken
  4. zouden strikken
  5. zouden strikken
  6. zouden strikken
en verder
  1. ben gestrikt
  2. bent gestrikt
  3. is gestrikt
  4. zijn gestrikt
  5. zijn gestrikt
  6. zijn gestrikt
diversen
  1. strik!
  2. strikt!
  3. gestrikt
  4. strikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für strikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anudar aanknopen; knopen
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agarrotar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken stijf maken; stijven
amarrar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; blokken; dichtbinden; leerstof erin stampen; leren; meren; studeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vastsnoeren; verankeren; zekeren
amordazar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
anudar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aanlokken; dichtbinden; lokken; meelokken; toebinden; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
atar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
hacer caer en la trampa in de val laten lopen; strikken
ligar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen afbinden; afsnoeren; doorverbinden

Verwandte Wörter für "strikken":


Wiktionary Übersetzungen für strikken:


Cross Translation:
FromToVia
strikken red net — figurative: trap
strikken atar; ligar; amarrar tie — to attach or fasten with string
strikken cebar ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken