Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- gericht:
- richten:
-
Wiktionary:
- gericht → dirigido a un fin
- richten → apuntar, dirigir, lazar
Niederländisch
Detailübersetzungen für gericht (Niederländisch) ins Spanisch
gericht:
-
gericht
orientado; dirigido; apuntado; tendente a; especializado en; concentrado en-
orientado Adjektiv
-
dirigido Adjektiv
-
apuntado Adjektiv
-
tendente a Adjektiv
-
especializado en Adjektiv
-
concentrado en Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für gericht:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
apuntado | gericht | |
concentrado en | gericht | messcherp; scherp |
dirigido | gericht | geleid |
especializado en | gericht | messcherp; scherp |
orientado | gericht | |
tendente a | gericht |
Verwandte Wörter für "gericht":
Wiktionary Übersetzungen für gericht:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gericht | → dirigido a un fin | ↔ gezielt — auf ein Ziel ausgerichtet |
richten:
-
richten (in een bep. richting plaatsen; mikken)
-
richten (uitlijnen; uitbalanceren)
Konjugationen für richten:
o.t.t.
- richt
- richt
- richt
- richten
- richten
- richten
o.v.t.
- richtte
- richtte
- richtte
- richtten
- richtten
- richtten
v.t.t.
- heb gericht
- hebt gericht
- heeft gericht
- hebben gericht
- hebben gericht
- hebben gericht
v.v.t.
- had gericht
- had gericht
- had gericht
- hadden gericht
- hadden gericht
- hadden gericht
o.t.t.t.
- zal richten
- zult richten
- zal richten
- zullen richten
- zullen richten
- zullen richten
o.v.t.t.
- zou richten
- zou richten
- zou richten
- zouden richten
- zouden richten
- zouden richten
en verder
- is gericht
- zijn gericht
diversen
- richt!
- richt!
- gericht
- richtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für richten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
alinear | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten; uitbalanceren; uitlijnen | gelijkrichten; in goede banen leiden; uitlijnen |
apuntar | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten | aanstrepen; aantekenen; aanwijzen; afvinken; boeken; gericht werpen; inboeken; krieken; mikken; noteren; op schrift stellen; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen; vinken; voorzeggen |