Niederländisch
Detailübersetzungen für gekarteld (Niederländisch) ins Spanisch
gekarteld:
-
gekarteld (getand)
dentellado-
dentellado Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für gekarteld:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dentellado | gekarteld; getand | getand; gezaagd; kartelig; tanden hebbend; zaagvormig |
gekarteld form of kartelen:
-
kartelen (kartels krijgen)
picar; dentellar; escoplear; hacer muescas en-
picar Verb
-
dentellar Verb
-
escoplear Verb
-
hacer muescas en Verb
-
Konjugationen für kartelen:
o.t.t.
- kartel
- kartelt
- kartelt
- kartelen
- kartelen
- kartelen
o.v.t.
- kartelde
- kartelde
- kartelde
- kartelden
- kartelden
- kartelden
v.t.t.
- heb gekarteld
- hebt gekarteld
- heeft gekarteld
- hebben gekarteld
- hebben gekarteld
- hebben gekarteld
v.v.t.
- had gekarteld
- had gekarteld
- had gekarteld
- hadden gekarteld
- hadden gekarteld
- hadden gekarteld
o.t.t.t.
- zal kartelen
- zult kartelen
- zal kartelen
- zullen kartelen
- zullen kartelen
- zullen kartelen
o.v.t.t.
- zou kartelen
- zou kartelen
- zou kartelen
- zouden kartelen
- zouden kartelen
- zouden kartelen
en verder
- is gekarteld
- zijn gekarteld
diversen
- kartel!
- kartelt!
- gekarteld
- kartelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kartelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
picar | happen in; toehappen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
dentellar | kartelen; kartels krijgen | bibberen; klappertanden; klepperen; kleumen; koulijden |
escoplear | kartelen; kartels krijgen | |
hacer muescas en | kartelen; kartels krijgen | inscherpen |
picar | kartelen; kartels krijgen | aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken |