Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. flappen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für flapten (Niederländisch) ins Spanisch

flappen:

flappen Verb (flap, flapt, flapte, flapten, geflapt)

  1. flappen

Konjugationen für flappen:

o.t.t.
  1. flap
  2. flapt
  3. flapt
  4. flappen
  5. flappen
  6. flappen
o.v.t.
  1. flapte
  2. flapte
  3. flapte
  4. flapten
  5. flapten
  6. flapten
v.t.t.
  1. heb geflapt
  2. hebt geflapt
  3. heeft geflapt
  4. hebben geflapt
  5. hebben geflapt
  6. hebben geflapt
v.v.t.
  1. had geflapt
  2. had geflapt
  3. had geflapt
  4. hadden geflapt
  5. hadden geflapt
  6. hadden geflapt
o.t.t.t.
  1. zal flappen
  2. zult flappen
  3. zal flappen
  4. zullen flappen
  5. zullen flappen
  6. zullen flappen
o.v.t.t.
  1. zou flappen
  2. zou flappen
  3. zou flappen
  4. zouden flappen
  5. zouden flappen
  6. zouden flappen
diversen
  1. flap!
  2. flapt!
  3. geflapt
  4. flappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flappen [de ~] Nomen, Plural

  1. de flappen (bankbiljetten)

Übersetzung Matrix für flappen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
billetes de banco bankbiljetten; flappen bankaandelen; bankpapier
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
chascar flappen knapperen; knetteren
chasquear flappen afkraken; een knippend geluid maken; katten; knapperen; knetteren; kraken; kritiseren

Verwandte Wörter für "flappen":