Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. debrayeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für debrayeren (Niederländisch) ins Spanisch

debrayeren:

debrayeren Verb (debrayeer, debrayeert, debrayeerde, debrayeerden, gedebrayeerd)

  1. debrayeren (ontkoppelen)

Konjugationen für debrayeren:

o.t.t.
  1. debrayeer
  2. debrayeert
  3. debrayeert
  4. debrayeren
  5. debrayeren
  6. debrayeren
o.v.t.
  1. debrayeerde
  2. debrayeerde
  3. debrayeerde
  4. debrayeerden
  5. debrayeerden
  6. debrayeerden
v.t.t.
  1. heb gedebrayeerd
  2. hebt gedebrayeerd
  3. heeft gedebrayeerd
  4. hebben gedebrayeerd
  5. hebben gedebrayeerd
  6. hebben gedebrayeerd
v.v.t.
  1. had gedebrayeerd
  2. had gedebrayeerd
  3. had gedebrayeerd
  4. hadden gedebrayeerd
  5. hadden gedebrayeerd
  6. hadden gedebrayeerd
o.t.t.t.
  1. zal debrayeren
  2. zult debrayeren
  3. zal debrayeren
  4. zullen debrayeren
  5. zullen debrayeren
  6. zullen debrayeren
o.v.t.t.
  1. zou debrayeren
  2. zou debrayeren
  3. zou debrayeren
  4. zouden debrayeren
  5. zouden debrayeren
  6. zouden debrayeren
en verder
  1. ben gedebrayeerd
  2. bent gedebrayeerd
  3. is gedebrayeerd
  4. zijn gedebrayeerd
  5. zijn gedebrayeerd
  6. zijn gedebrayeerd
diversen
  1. debrayeer!
  2. debrayeert!
  3. gedebrayeerd
  4. debrayerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für debrayeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desacoplar afhaken; afkoppeling; loskoppelen; ontkoppeling
desconectar loskoppelen
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desacoplar debrayeren; ontkoppelen afkoppelen; loskoppelen
desconectar debrayeren; ontkoppelen afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; loskrijgen; losmaken; lostornen; omlijnen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tornen; tot stilstand brengen; uitdoen; uithalen; uitmaken; uitschakelen; uittrekken; uitzetten; verbinding verbreken; verneuken
desembragar debrayeren; ontkoppelen
separar debrayeren; ontkoppelen afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; weghalen; wegnemen; zich splitsen

Computerübersetzung von Drittern: