Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. afhuren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afhuur (Niederländisch) ins Spanisch

afhuren:

afhuren Verb (huur af, huurt af, huurde af, huurden af, afgehuurd)

  1. afhuren

Konjugationen für afhuren:

o.t.t.
  1. huur af
  2. huurt af
  3. huurt af
  4. huren af
  5. huren af
  6. huren af
o.v.t.
  1. huurde af
  2. huurde af
  3. huurde af
  4. huurden af
  5. huurden af
  6. huurden af
v.t.t.
  1. heb afgehuurd
  2. hebt afgehuurd
  3. heeft afgehuurd
  4. hebben afgehuurd
  5. hebben afgehuurd
  6. hebben afgehuurd
v.v.t.
  1. had afgehuurd
  2. had afgehuurd
  3. had afgehuurd
  4. hadden afgehuurd
  5. hadden afgehuurd
  6. hadden afgehuurd
o.t.t.t.
  1. zal afhuren
  2. zult afhuren
  3. zal afhuren
  4. zullen afhuren
  5. zullen afhuren
  6. zullen afhuren
o.v.t.t.
  1. zou afhuren
  2. zou afhuren
  3. zou afhuren
  4. zouden afhuren
  5. zouden afhuren
  6. zouden afhuren
diversen
  1. huur af!
  2. huurt af!
  3. afgehuurd
  4. afhurende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afhuren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alquilar huren; in dienst nemen; inhuren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alquilar afhuren charteren; huren; verhuren
tomar en alquiler afhuren charteren; huren