Niederländisch
Detailübersetzungen für aanstippen (Niederländisch) ins Spanisch
aanstippen:
-
aanstippen (even aanraken; aanroeren)
tocar; fomentar; alterar; mencionar de paso; cobrar; rozar; interrumpir; excitar; perturbar; trastornar; desordenar; tocar un poco; tocar un momento; rozar apenas; tocar apenas-
tocar Verb
-
fomentar Verb
-
alterar Verb
-
mencionar de paso Verb
-
cobrar Verb
-
rozar Verb
-
interrumpir Verb
-
excitar Verb
-
perturbar Verb
-
trastornar Verb
-
desordenar Verb
-
tocar un poco Verb
-
tocar un momento Verb
-
rozar apenas Verb
-
tocar apenas Verb
-
-
aanstippen (aantippen; tippen)
Konjugationen für aanstippen:
o.t.t.
- stip aan
- stipt aan
- stipt aan
- stippen aan
- stippen aan
- stippen aan
o.v.t.
- stipte aan
- stipte aan
- stipte aan
- stipten aan
- stipten aan
- stipten aan
v.t.t.
- heb aangestipt
- hebt aangestipt
- heeft aangestipt
- hebben aangestipt
- hebben aangestipt
- hebben aangestipt
v.v.t.
- had aangestipt
- had aangestipt
- had aangestipt
- hadden aangestipt
- hadden aangestipt
- hadden aangestipt
o.t.t.t.
- zal aanstippen
- zult aanstippen
- zal aanstippen
- zullen aanstippen
- zullen aanstippen
- zullen aanstippen
o.v.t.t.
- zou aanstippen
- zou aanstippen
- zou aanstippen
- zouden aanstippen
- zouden aanstippen
- zouden aanstippen
diversen
- stip aan!
- stipt aan!
- aangestipt
- aanstippende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze