Niederländisch
Detailübersetzungen für aan stukken snijden (Niederländisch) ins Spanisch
aan stukken snijden:
aan stukken snijden Verb (snijd aan stukken, snijdt aan stukken, sneed aan stukken, sneden aan stukken, aan stukken gesneden)
-
aan stukken snijden (stuksnijden)
Konjugationen für aan stukken snijden:
o.t.t.
- snijd aan stukken
- snijdt aan stukken
- snijdt aan stukken
- snijden aan stukken
- snijden aan stukken
- snijden aan stukken
o.v.t.
- sneed aan stukken
- sneed aan stukken
- sneed aan stukken
- sneden aan stukken
- sneden aan stukken
- sneden aan stukken
v.t.t.
- heb aan stukken gesneden
- hebt aan stukken gesneden
- heeft aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
v.v.t.
- had aan stukken gesneden
- had aan stukken gesneden
- had aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
o.t.t.t.
- zal aan stukken snijden
- zult aan stukken snijden
- zal aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
o.v.t.t.
- zou aan stukken snijden
- zou aan stukken snijden
- zou aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
diversen
- snijd aan stukken!
- snijdt aan stukken!
- aan stukken gesneden
- aan stukken snijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aan stukken snijden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
cortar en pedazos | aan stukken snijden; stuksnijden | grootspreken; hakken; in stukken hakken; kleinmaken; opscheppen; opsnijden; snoeven; stuk snijden |