Niederländisch
Detailübersetzungen für beroeren (Niederländisch) ins Spanisch
beroeren:
-
beroeren (raken; treffen)
pegar; tomar; alcanzar; golpear; emocionar; dar golpes; encontrar; mover; adoptar; comer un peón; batir; azotar; revolver; conmover; tener suerte-
pegar Verb
-
tomar Verb
-
alcanzar Verb
-
golpear Verb
-
emocionar Verb
-
dar golpes Verb
-
encontrar Verb
-
mover Verb
-
adoptar Verb
-
comer un peón Verb
-
batir Verb
-
azotar Verb
-
revolver Verb
-
conmover Verb
-
tener suerte Verb
-
-
beroeren (in beweging brengen; bewegen)
-
beroeren (roeren)
Konjugationen für beroeren:
o.t.t.
- beroer
- beroert
- beroert
- beroeren
- beroeren
- beroeren
o.v.t.
- beroerde
- beroerde
- beroerde
- beroerden
- beroerden
- beroerden
v.t.t.
- ben beroerd
- bent beroerd
- is beroerd
- zijn beroerd
- zijn beroerd
- zijn beroerd
v.v.t.
- was beroerd
- was beroerd
- was beroerd
- waren beroerd
- waren beroerd
- waren beroerd
o.t.t.t.
- zal beroeren
- zult beroeren
- zal beroeren
- zullen beroeren
- zullen beroeren
- zullen beroeren
o.v.t.t.
- zou beroeren
- zou beroeren
- zou beroeren
- zouden beroeren
- zouden beroeren
- zouden beroeren
diversen
- beroer!
- beroert!
- beroerd
- beroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze