Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aplanamiento
|
inzakking
|
|
bache
|
inzakking
|
achterbuurt; buurtschap; gat; gehucht; gribus; krottenbuurt; krottenwijk; kuil; malaise; onderkant; slapheid; slapte; staartstuk; stuit; uitholling
|
baja
|
inzakking
|
achteruitgang; deflatie; depressie; drukminimum; inzinking; korting; lagedrukgebied; landing; malaise; ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; slapheid; slapte; terechtkomen; uitschrijving; uittreding; val
|
bajón
|
inzakking
|
dieptepunt; diepterecord; emotionele crisis; laagtepunt; laagterecord; malaise; slapheid; slapte
|
caída
|
inzakking
|
afname; het verliezen; ineenstorten; instorten; instorting; minder worden; neervallen; verlies; vermindering
|
colapso
|
inzakking
|
debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; neervallen
|
crac
|
inzakking
|
|
crisis
|
inzakking
|
crisis; depressie; laagconjunctuur; malaise; nood; noodtoestand; slapheid; slapte; ziekelijke neerslachtigheid
|
derrumbamiento
|
inzakking
|
debacle; ineenstorten; ineenstorting; ineenzakking; instorten; instorting; neervallen; omhalen
|
derrumbe
|
inzakking
|
debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; neervallen
|
desmoronamiento
|
inzakking
|
bouwvalligheid; instorting; neervallen
|
desplome
|
inzakking
|
debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting
|
driza
|
inzakking
|
|
fracaso
|
inzakking
|
afgang; blunder; echec; enormiteit; feil; fiasco; flater; flop; fout; incorrectheid; knak; kneusje; knik; malaise; mislukkeling; mislukking; misschot; misser; onjuistheid; slapheid; slapte; stuklopen; vastlopen
|
hundimiento
|
inzakking
|
achteruitgang; instorting; inzinken; inzinking; neervallen; uitzakking; verzakking; wegzinken
|
inclinación
|
inzakking
|
afgang; berm; buiging; confessie; declinatie; dijkhelling; draaiing; geloof; geloofsovertuiging; genegenheid; geneigdheid; gerichtheid; gerichtheid op; gezindheid; gezindte; glooiing; hang; helling; inclinatie; kromming; neiging; nijging; oriëntatie; oriëntatie op; overtuiging; scheefheid; scheefte; schuinheid; schuinte; steilte; talud; tendentie; vaststaande mening
|
recaída
|
inzakking
|
atavisme; terugloop
|
recesión
|
inzakking
|
afname; daling; recessie; teruggang; terugloop; vermindering
|
ruina
|
inzakking
|
annuleren; annulering; bende; bouwval; chaos; debacle; heksenketel; ineenstorting; ineenzakking; instorting; keet; nietigverklaring; ondergang; ongeldig verklaren; puinhoop; puinzooi; regelloosheid; rommel; rotzooi; ruïne; teloorgang; tenietdoening; tenondergang; troep; val; wanorde; wanordelijkheid; zooi; zootje
|
trampa
|
inzakking
|
bedrog; foef; gemene streek; gezwendel; kelderluik; knijp; knoeierij; kunstgreep; list; luik; manoeuvre; misleiding; nep; oplichterij; oplichting; truc; trucage; valkuil; valluik; valsheid; vuile truc; zwendel; zwendelarij
|