Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abrir
|
|
opendoen; openmaken
|
afilar
|
|
slijpen; wegslijpen
|
arrancar
|
|
aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
|
comenzar
|
|
aanheffen; inzetten
|
conectar
|
|
inschakeling; koppelen; koppeling
|
despegar
|
|
afvloeien; wegstromen; wegvloeien
|
empezar
|
|
aanheffen; aansnijden; entameren; inzetten
|
iniciar
|
|
aansnijden; entameren
|
lanzar
|
|
gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
|
ponerse en marcha
|
|
gaan rijden
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abordar
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aanklampen; aanpakken; aansnijden; aanvatten; aanvoeren; beetgrijpen; beetpakken; entameren; enteren; grijpen; onderhanden nemen; onderuithalen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; tekkelen; ter sprake brengen; vastklampen; vastpakken
|
abrir
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; inleiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
|
acentuar
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
accentueren; beklemtonen; benadrukken; betonen; motiveren
|
activarse
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
|
afilar
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aanslijpen; aanzetten; afslijpen; erafslijpen; motiveren; scherpen; slijpen; spitsen; wetten
|
arrancar
|
aanvangen; beginnen; inluiden; starten; van start gaan
|
aandrijven; aansporen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
|
aumentar
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bezwaren; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; gewicht toevoegen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opvoeren; opzetten; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; verzwaren; zwaarder maken
|
comenzar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; eigen maken; gebruik maken van; gebruiken; iets op touw zetten; in de fik steken; inleiden; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; openen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; toepassen; toetreden; verwerven
|
conectar
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aansluiten; deelnemen; doorverbinden; koppelen; paren; verbinden; verbinding maken
|
despegar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
afstomen; afweken; de hoogte ingaan; doorbreken; in de lucht omhoogstijgen; loskomen; losweken; omhoogkomen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; opvliegen; stijgen; vrijkomen
|
empezar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; beginnen; een begin nemen; inleiden; intreden; inzetten; ondernemen; ontstaan; op gang komen; openen; oprijzen; rijzen; voortkomen
|
emprender
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aangaan; aanpakken; onderhanden nemen; ondernemen; onderuithalen; tekkelen
|
engordar
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
mesten; motiveren; uitbuiken; uitzakken; vetmesten
|
entornar
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aanmoedigen; iemand motiveren; motiveren; prikkelen; stimuleren
|
entrar en
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aankomen; arriveren; betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenrijden; binnenstappen; binnenstromen; binnentreden; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; ingaan; inpassen; inrijden; instromen; invallen; massaal opkomen; onverwachts langskomen; passen in; penetreren; toestromen
|
inaugurar
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
heiligen; inaugureren; inhuldigen; inleiden; inwijden; inzegenen; openen; plechtig bevestigen; wijden; zegenen
|
iniciar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; toepassen; voorbereiden op
|
lanzar
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; jonassen; kwakken; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; schieten; schoten lossen; seponeren; smakken; smijten; stellen; suggereren; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen; vuren
|
poner en marcha
|
aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
|
aanbinden; aandoen; aandraaien; aanknopen; beginnen; in werking stellen; initiëren; inschakelen; motiveren; op gang brengen; opstarten
|
ponerse en marcha
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
gaan rijden; gaan varen
|
ponerse en movimiento
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
|
trabar conversación
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
|
-
|
beginnen
|
|