Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- lijden:
-
Wiktionary:
- lijden → aflicción, tribulación, angustia, congoja, angustiar, sufrir, sufrimiento, padecer
Niederländisch
Detailübersetzungen für lijden (Niederländisch) ins Spanisch
lijden:
Konjugationen für lijden:
o.t.t.
- lijd
- lijdt
- lijdt
- lijden
- lijden
- lijden
o.v.t.
- leed
- leed
- leed
- leden
- leden
- leden
v.t.t.
- heb geleden
- hebt geleden
- heeft geleden
- hebben geleden
- hebben geleden
- hebben geleden
v.v.t.
- had geleden
- had geleden
- had geleden
- hadden geleden
- hadden geleden
- hadden geleden
o.t.t.t.
- zal lijden
- zult lijden
- zal lijden
- zullen lijden
- zullen lijden
- zullen lijden
o.v.t.t.
- zou lijden
- zou lijden
- zou lijden
- zouden lijden
- zouden lijden
- zouden lijden
diversen
- lijd!
- lijdt!
- geleden
- lijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het lijden
Übersetzung Matrix für lijden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
padecimiento | lijden | |
sufrimiento | lijden | boetedoening; boetstraf; gebaar na gebed; kruis; penitentie |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
padecer | lijden | doorleven; doormaken; doorstaan; verdragen; verduren; verteren |
sufrir | lijden | doorleven; doorstaan; gebukt gaan onder; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; torsen; verdragen; verduren; verteren |
Verwandte Definitionen für "lijden":
Wiktionary Übersetzungen für lijden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lijden | → aflicción; tribulación | ↔ affliction — a state of pain, suffering, distress or agony |
• lijden | → angustia; congoja | ↔ anguish — extreme pain |
• lijden | → angustiar | ↔ anguish — suffer pain |
• lijden | → sufrir | ↔ suffer — to undergo hardship |
• lijden | → sufrir | ↔ suffer — to feel pain |
• lijden | → sufrimiento | ↔ suffering — condition |
• lijden | → padecer; sufrir | ↔ leiden — starke psychische oder physische Schmerzen verspüren |
• lijden | → sufrir; padecer | ↔ endurer — souffrir, supporter avec fermeté, constance. |
• lijden | → padecer | ↔ souffrir — sentir de la douleur. |