Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aanhangen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanhangen (Niederländisch) ins Spanisch

aanhangen:

aanhangen [znw.] Nomen

  1. aanhangen
    el partidario de; el discìpulo de; el seguidor de

aanhangen Verb (hang aan, hangt aan, hing aan, hingen aan, aangehangen)

  1. aanhangen (aankoppelen; vastkoppelen)

Konjugationen für aanhangen:

o.t.t.
  1. hang aan
  2. hangt aan
  3. hangt aan
  4. hangen aan
  5. hangen aan
  6. hangen aan
o.v.t.
  1. hing aan
  2. hing aan
  3. hing aan
  4. hingen aan
  5. hingen aan
  6. hingen aan
v.t.t.
  1. heb aangehangen
  2. hebt aangehangen
  3. heeft aangehangen
  4. hebben aangehangen
  5. hebben aangehangen
  6. hebben aangehangen
v.v.t.
  1. had aangehangen
  2. had aangehangen
  3. had aangehangen
  4. hadden aangehangen
  5. hadden aangehangen
  6. hadden aangehangen
o.t.t.t.
  1. zal aanhangen
  2. zult aanhangen
  3. zal aanhangen
  4. zullen aanhangen
  5. zullen aanhangen
  6. zullen aanhangen
o.v.t.t.
  1. zou aanhangen
  2. zou aanhangen
  3. zou aanhangen
  4. zouden aanhangen
  5. zouden aanhangen
  6. zouden aanhangen
diversen
  1. hang aan!
  2. hangt aan!
  3. aangehangen
  4. aanhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanhangen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
discìpulo de aanhangen
enganchar vasthaken
partidario de aanhangen
seguidor de aanhangen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enganchar aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen aanhaken; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen

Wiktionary Übersetzungen für aanhangen:


Cross Translation:
FromToVia
aanhangen pegar; fijar affix — to attach

Verwandte Übersetzungen für aanhangen