Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avanzar
|
|
vooruitgaan; vorderen
|
desgastado
|
verlopen
|
|
miserable
|
|
ellendeling; galbak; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; proleet; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk; vlegel
|
pasado
|
|
verleden
|
pobre
|
|
arme drommel; armoedzaaiers; bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; ongelukkige; pauper; stakkerd; sukkelaar
|
vil
|
|
dief; ladelichter
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avanzar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
aanrukken; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
|
declinar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; declineren; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; verbuigen; vergaan; verkommeren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegsturen
|
expirar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
|
pasar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
aankomen; achteruitgaan; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verrotten; verteren; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
|
transcurrir
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
|
Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
transcurrido
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
Verstreken
|
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
andrajoso
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
achterbaks; dellerig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; onedel; ploertig; sletterig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
caducado
|
aan lager wal; verlopen
|
|
decaído
|
aan lager wal; armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
bedrukt; gedrukt; hangerig; mismoedig; misnoegd; moedeloos; terneergeslagen; verstoord
|
descuidado
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
bandeloos; buiten beheer; laks; nalatig; nonchalant; onachtzaam; onbeheerd; ongeregeld; onopgeruimd; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; verwilderd; wanordelijk
|
desgastado
|
|
afgedragen; afgeleefd; afgesleten; afgetrapt; bleek; doorgesleten; flauw; flets; oud; sleets; uitgesleten; verschoten; versleten; vervallen; verweerd
|
desharrapado
|
aan lager wal; armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
|
expirado
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
|
feo
|
onooglijk; verlopen
|
afstotend; lelijk; lelijk uitziend; onaantrekkelijk; onaardig; onhartelijk; onhebbelijk; onknap; onooglijk; onverdraagzaam; onvriendelijk; onwelwillend; verfoeilijk
|
harapiento
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; onedel; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
haraposo
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
|
indecente
|
aan lager wal; verlopen
|
aanstootgevend; aanstotelijk; achterbaks; bedorven; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; obsceen; onbehoorlijk; onbetamelijk; onedel; oneerbaar; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onkies; onkuis; onpassend; onrein; ontaard; onvertogen; onwelgevoegelijk; onwelgevoeglijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; onzindelijk; ploertig; rot; rottig; schandalig; schandelijk; schuin; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; schurkachtig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verfoeilijk; vergaan; verkeerd; verrot; vies; vlegelachtig; vunzig; zedeloos; zondig
|
lamentable
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
akelig; armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; belazerd; beroerd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; rampzalig; rouwig; somber; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; uitermate; uiterst; verdrietig; week; zeer; zwak
|
marchito
|
onooglijk; verlopen
|
armetierig; kwijnend; verdord; verlept; verwelkt
|
miserable
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; lamlendig; lamzalig; luizig; meelijwekkend; miserabel; ontzettend; pover; rampzalig; rouwig; schooierig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; treurig; verdrietig; verschrikkelijk; vreselijk
|
mísero
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
armzalig; bar; bekaaid; deerniswekkend; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; pover; rampzalig; rouwig; schamel; schraal; schriel; treurig; verdrietig
|
obremente vestido
|
aan lager wal; verlopen
|
|
pasado
|
armoedig; beëindigd; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
af; afgedaan; afgelopen; binnengevallen; doorgegeven; eerder; gereed; geëindigd; ingehaald; klaar; langsgekomen; over; overschreden; uit; verder gegeven; verleden; voltooid; voorbij; voorbij gestreefd; voordien; voorgevallen; voorheen; vorig; vroeger
|
pobre
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bekaaid; berooid; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; krap; luizig; luttel; mager; meelijwekkend; miserabel; niet overvloedig; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; weinig
|
poco agraciado
|
onooglijk; verlopen
|
lelijk; onooglijk; verfoeilijk
|
vil
|
aan lager wal; verlopen
|
amoreel; bedriegelijk; crimineel; gangbaar; gebruikelijk; gefingeerd; gemeen; gewoon; immoreel; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; min; misdadig; nagemaakt; normaal; obsceen; onecht; onedel; onwaar; onzedelijk; onzedig; ploerterig; ploertig; schandalig; schuin; slecht; smeerachtig; smiechterig; snood; vals; verfoeilijk; vies; vunzig; zedeloos
|