Niederländisch
Detailübersetzungen für spreiden (Niederländisch) ins Spanisch
spreiden:
-
spreiden
Konjugationen für spreiden:
o.t.t.
- spreid
- spreidt
- spreidt
- spreiden
- spreiden
- spreiden
o.v.t.
- spreidde
- spreidde
- spreidde
- spreidden
- spreidden
- spreidden
v.t.t.
- heb gespreid
- hebt gespreid
- heeft gespreid
- hebben gespreid
- hebben gespreid
- hebben gespreid
v.v.t.
- had gespreid
- had gespreid
- had gespreid
- hadden gespreid
- hadden gespreid
- hadden gespreid
o.t.t.t.
- zal spreiden
- zult spreiden
- zal spreiden
- zullen spreiden
- zullen spreiden
- zullen spreiden
o.v.t.t.
- zou spreiden
- zou spreiden
- zou spreiden
- zouden spreiden
- zouden spreiden
- zouden spreiden
en verder
- ben gespreid
- bent gespreid
- is gespreid
- zijn gespreid
- zijn gespreid
- zijn gespreid
diversen
- spreid!
- spreidt!
- gespreid
- spreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für spreiden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
desplegar | spreiden | afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; openspreiden; openvouwen; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen |
espaciar | spreiden | spatieren; spatiëren; van spaties voorzien |
extender | spreiden | afsteken; distribueren; eruit springen; expanderen; gunnen; iets toekennen; in het oog lopen; openen; opvallen; ronddelen; talrijker maken; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitreiken; uitsmeren; uitspringen; uitsteken; verbreiden; verdelen; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden |