Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- duikelen:
-
Wiktionary:
- duikelen → caerse, caer, dar volteretas, rodar, tropezar
Niederländisch
Detailübersetzungen für duikelen (Niederländisch) ins Spanisch
duikelen:
-
duikelen (buitelen)
caer; dar tumbos; caerse; dar vueltas; ir a pique; venirse abajo-
caer Verb
-
dar tumbos Verb
-
caerse Verb
-
dar vueltas Verb
-
ir a pique Verb
-
venirse abajo Verb
-
Konjugationen für duikelen:
o.t.t.
- duikel
- duikelt
- duikelt
- duikelen
- duikelen
- duikelen
o.v.t.
- duikelde
- duikelde
- duikelde
- duikelden
- duikelden
- duikelden
v.t.t.
- ben geduikeld
- bent geduikeld
- is geduikeld
- zijn geduikeld
- zijn geduikeld
- zijn geduikeld
v.v.t.
- was geduikeld
- was geduikeld
- was geduikeld
- waren geduikeld
- waren geduikeld
- waren geduikeld
o.t.t.t.
- zal duikelen
- zult duikelen
- zal duikelen
- zullen duikelen
- zullen duikelen
- zullen duikelen
o.v.t.t.
- zou duikelen
- zou duikelen
- zou duikelen
- zouden duikelen
- zouden duikelen
- zouden duikelen
diversen
- duikel!
- duikelt!
- geduikeld
- duikelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze