Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitpikken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitpikken (Niederländisch) ins Spanisch

uitpikken:

uitpikken Verb (pik uit, pikt uit, pikte uit, pikten uit, uitgepikt)

  1. uitpikken (selecteren; kiezen; uitzoeken; )

Konjugationen für uitpikken:

o.t.t.
  1. pik uit
  2. pikt uit
  3. pikt uit
  4. pikken uit
  5. pikken uit
  6. pikken uit
o.v.t.
  1. pikte uit
  2. pikte uit
  3. pikte uit
  4. pikten uit
  5. pikten uit
  6. pikten uit
v.t.t.
  1. heb uitgepikt
  2. hebt uitgepikt
  3. heeft uitgepikt
  4. hebben uitgepikt
  5. hebben uitgepikt
  6. hebben uitgepikt
v.v.t.
  1. had uitgepikt
  2. had uitgepikt
  3. had uitgepikt
  4. hadden uitgepikt
  5. hadden uitgepikt
  6. hadden uitgepikt
o.t.t.t.
  1. zal uitpikken
  2. zult uitpikken
  3. zal uitpikken
  4. zullen uitpikken
  5. zullen uitpikken
  6. zullen uitpikken
o.v.t.t.
  1. zou uitpikken
  2. zou uitpikken
  3. zou uitpikken
  4. zouden uitpikken
  5. zouden uitpikken
  6. zouden uitpikken
en verder
  1. ben uitgepikt
  2. bent uitgepikt
  3. is uitgepikt
  4. zijn uitgepikt
  5. zijn uitgepikt
  6. zijn uitgepikt
diversen
  1. pik uit!
  2. pikt uit!
  3. uitgepikt
  4. uitpikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitpikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
seleccionar selecteren; uitzoeken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
seleccionar kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; orderverzamelen; rangeren; schiften; selecteren; sorteren; systematiseren; uitloten; uitzoeken

Wiktionary Übersetzungen für uitpikken:


Cross Translation:
FromToVia
uitpikken adoptar; ahijar; prohijar; aceptar; admitir; tomar; acoger; recibir; elegir; escoger adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
uitpikken elegir; escoger choisir — Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
uitpikken designar; adscribir désigner — Traduction à trier
uitpikken optar; elegir; escoger opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.