Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. verwensen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verwensen (Niederländisch) ins Spanisch

verwensen:

verwensen Verb (verwens, verwenst, verwenste, verwensten, verwenst)

  1. verwensen (vervloeken; verdoemen)

Konjugationen für verwensen:

o.t.t.
  1. verwens
  2. verwenst
  3. verwenst
  4. verwensen
  5. verwensen
  6. verwensen
o.v.t.
  1. verwenste
  2. verwenste
  3. verwenste
  4. verwensten
  5. verwensten
  6. verwensten
v.t.t.
  1. heb verwenst
  2. hebt verwenst
  3. heeft verwenst
  4. hebben verwenst
  5. hebben verwenst
  6. hebben verwenst
v.v.t.
  1. had verwenst
  2. had verwenst
  3. had verwenst
  4. hadden verwenst
  5. hadden verwenst
  6. hadden verwenst
o.t.t.t.
  1. zal verwensen
  2. zult verwensen
  3. zal verwensen
  4. zullen verwensen
  5. zullen verwensen
  6. zullen verwensen
o.v.t.t.
  1. zou verwensen
  2. zou verwensen
  3. zou verwensen
  4. zouden verwensen
  5. zouden verwensen
  6. zouden verwensen
diversen
  1. verwens!
  2. verwenst!
  3. verwenst
  4. verwensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verwensen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
condenar verdoemen; vervloeken; verwensen aanrekenen; aanwrijven; berechten; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verdoemen; verketteren; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervolgen; verwijten; vonnissen; voor de voeten gooien; voorhouden
imprecar verdoemen; vervloeken; verwensen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; ketteren; schreeuwen
maldecir verdoemen; vervloeken; verwensen belasteren; beledigen; foeteren; ketteren; kwaad zijn; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schelden; schuimbekken; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verdoemen; veroordelen tot de hel; vloeken; woedend zijn

Wiktionary Übersetzungen für verwensen:


Cross Translation:
FromToVia
verwensen maldecir maudirelancer des imprécations contre quelqu’un pour qu’il lui arriver du mal.