Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- ons:
- tot zich nemen:
-
Wiktionary:
- ons → nuestro, nuestra
- ons → onza, nos, a nosotros, a nosotras, nuestro, nosotros, nosotras
-
User Contributed Translations for ons:
- nuestro
Niederländisch
Detailübersetzungen für ons (Niederländisch) ins Spanisch
ons:
-
ons (onzerzijds)
de nuestra parte-
de nuestra parte Adjektiv
-
-
het ons (honderd gram)
el cien gramos
Übersetzung Matrix für ons:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
cien gramos | honderd gram; ons | |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
de nuestra parte | ons; onzerzijds | onzerzijds; van onze kant |
Verwandte Wörter für "ons":
Verwandte Definitionen für "ons":
Wiktionary Übersetzungen für ons:
ons
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ons | → onza | ↔ Unze — Gewichtseinheit |
• ons | → nos; a nosotros; a nosotras | ↔ uns — Personalpronomen 1. Person Plural Dativ |
• ons | → nos; a nosotros; a nosotras | ↔ uns — Personalpronomen 1. Person Plural Akkusativ |
• ons | → nuestro | ↔ unser — Form des Possessivpronomens „unser, uns[e]re, unser“: Zeigt den Besitz, das Eigentum oder die Zugehörigkeit einer Person beziehungsweise Sache zu einer Gruppe an, der der Sprecher angehört |
• ons | → onza | ↔ ounce — 28.3495 g |
• ons | → nuestro | ↔ our — belonging to us |
• ons | → nos; nosotros; nosotras | ↔ us — objective case of "we" |
ons form of tot zich nemen:
tot zich nemen Verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken)
-
tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; gebruiken; opeten; verorberen; oppeuzelen)
Konjugationen für tot zich nemen:
o.t.t.
- neem mij tot zich
- neemt je tot zich
- neemt zich tot zich
- nemen ons tot zich
- nemen ons tot zich
- nemen ons tot zich
o.v.t.
- me
- je
- zich
- ons
- je
- zich
v.t.t.
- ben mij tot zich genomen
- bent je tot zich genomen
- is zich tot zich genomen
- zijn ons tot zich genomen
- zijn je tot zich genomen
- zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
- was mij tot zich genomen
- was je tot zich genomen
- was zich tot zich genomen
- waren ons tot zich genomen
- waren je tot zich genomen
- waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
- zal mij zich nemen
- zult je zich nemen
- zal zich zich nemen
- zullen ons zich nemen
- zullen je zich nemen
- zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
- zou mij zich nemen
- zou je zich nemen
- zou zich zich nemen
- zouden ons zich nemen
- zouden je zich nemen
- zouden zich zich nemen
diversen
- neem je tot zich!
- neemt u tot zich!
- tot zich genomen
- tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze