Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für karig (Niederländisch) ins Spanisch

karig:

karig Adjektiv

  1. karig (pover; mager; schraal; berooid)
    pobre; delgado; magro; flaco; minúsculo; reducido; endeble; descarnado; delgaducho; poco espeso
  2. karig (niet overvloedig; krap)
    poco; pobre
  3. karig (pover; schraal; mager; schamel; armzalig)
    pobre; mezquino; deplorable; abominable; magro; insignificante

Übersetzung Matrix für karig:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pobre arme drommel; armoedzaaiers; bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; ongelukkige; pauper; stakkerd; sukkelaar
poco beetje
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abominable armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal afgrijselijk; afschuwelijk; akelig; armzalig; atheïstisch; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; goddeloos; godloos; gruwelijk; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; naar; ontzettend; rampzalig; schandalig; schandelijk; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; verfoeilijk; verschrikkelijk; vreselijk
delgado berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armetierig; berooid; dun; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; pover; rank; slank; tenger
delgaducho berooid; karig; mager; pover; schraal broodmager; dun; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; gierig; iel; inhalig; krenterig; lang en dun; mager; rank; schraal; schraperig; schriel; slank; spichtig; sprieterig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; vrekkig
deplorable armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal armzalig; bar; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; grauw; hemeltergend; jammer; jammerlijk; kwalijk; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; rampzalig; rouwig; sneu; somber; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; van bedenkelijke aard; verdrietig; vreugdeloos; week; zeer ergerlijk; zielig; zwak
descarnado berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armetierig; berooid; pover
endeble berooid; karig; mager; pover; schraal leeg; miniem; minitueus; zonder inhoud
flaco berooid; karig; mager; pover; schraal broodmager; dor; droog; dun; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; lang en dun; mager; piekerig; rank; schraal; schriel; slank; spichtig; spinachtig; sprieterig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd
insignificante armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bescheiden; dun; geen vet op de botten hebbende; gering; iel; luttel; mager; miniem; minimaal; minste; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; onvolwaardig; schraal; schriel; verwaarloosbaar; weinig
magro armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal broodmager; dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; lang en dun; luttel; mager; piekerig; rank; schraal; schriel; slank; spichtig; spinachtig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; weinig
mezquino armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bedriegelijk; bekrompen; benepen; gefingeerd; gemeen; kleinburgerlijk; kleingeestig; kleinhartig; kleinzielig; kneuterig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; matig; middelmatig; min; nagemaakt; niet al te best; onbeduidend; onecht; onedel; onedelmoedig; onwaar; vals; zwak; zwakjes
minúsculo berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armetierig; berooid; bescheiden; dun; geen vet op de botten hebbende; gering; iel; luttel; mager; miniem; minimaal; minitueus; minste; minuscuul; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; petieterig; pover; schraal; schriel; weinig; zeer klein
pobre armzalig; berooid; karig; krap; mager; niet overvloedig; pover; schamel; schraal arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bekaaid; berooid; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; flodderig; geen vet op de botten hebbende; haveloos; iel; luizig; luttel; mager; meelijwekkend; miserabel; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen; weinig
poco karig; krap; niet overvloedig beetje; een paar; enige; enkele; in geringe mate; klein; luttel; miniem; minitueus; sommige; wat; weinig
poco espeso berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armetierig; berooid; dun; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; pover; rank; schraal; schriel; slank; tenger
reducido berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armetierig; berooid; corpulent; dik; dun; geen vet op de botten hebbende; geringer gemaakt; gezet; herleid; iel; ingekrompen; ingeslonken; lijvig; luttel; mager; pover; schraal; schriel; verminderd; weinig; zwaarlijvig

Verwandte Wörter für "karig":

  • karigheid, kariger, karigere, karigst, karigste, karige

Wiktionary Übersetzungen für karig:


Cross Translation:
FromToVia
karig austero austere — not extravagant
karig escaso insuffisant — Qui ne suffire pas.
karig raro; rara rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.