Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- versturen:
-
Wiktionary:
- versturen → enviar, cursar
- versturen → expedición, envío
Niederländisch
Detailübersetzungen für versturen (Niederländisch) ins Spanisch
versturen:
-
versturen (zenden)
enviar; mandar; expedir; remitir; suministrar; retransmitir; repartir-
enviar Verb
-
mandar Verb
-
expedir Verb
-
remitir Verb
-
suministrar Verb
-
retransmitir Verb
-
repartir Verb
-
Konjugationen für versturen:
o.t.t.
- verstuur
- verstuurt
- verstuurt
- versturen
- versturen
- versturen
o.v.t.
- verstuurde
- verstuurde
- verstuurde
- verstuurden
- verstuurden
- verstuurden
v.t.t.
- heb verstuurd
- hebt verstuurd
- heeft verstuurd
- hebben verstuurd
- hebben verstuurd
- hebben verstuurd
v.v.t.
- had verstuurd
- had verstuurd
- had verstuurd
- hadden verstuurd
- hadden verstuurd
- hadden verstuurd
o.t.t.t.
- zal versturen
- zult versturen
- zal versturen
- zullen versturen
- zullen versturen
- zullen versturen
o.v.t.t.
- zou versturen
- zou versturen
- zou versturen
- zouden versturen
- zouden versturen
- zouden versturen
diversen
- verstuur!
- verstuurt!
- verstuurd
- versturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze