Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
-
sodemieter:
- hijo de puta; cabrón; buche; tronera; polla; gilipollas; saco; bruto; picha; granuja; imbécil; patán; gilipuertas; sodomita
- sodemieteren:
- Wiktionary:
Niederländisch
Detailübersetzungen für sodemieter (Niederländisch) ins Spanisch
sodemieter:
-
de sodemieter
el hijo de puta; el cabrón; el buche; el tronera; la polla; el gilipollas; el saco; el bruto; la picha; el granuja; el imbécil; el patán; la gilipuertas; el sodomita
Übersetzung Matrix für sodemieter:
Verwandte Wörter für "sodemieter":
Wiktionary Übersetzungen für sodemieter:
sodemieteren:
-
sodemieteren
joder; venirse abajo; caer; irse de trompa; pegarse un porrazo-
joder Verb
-
venirse abajo Verb
-
caer Verb
-
irse de trompa Verb
-
pegarse un porrazo Verb
-
Konjugationen für sodemieteren:
o.t.t.
- sodemieter
- sodemietert
- sodemietert
- sodemieteren
- sodemieteren
- sodemieteren
o.v.t.
- sodemieterde
- sodemieterde
- sodemieterde
- sodemieterden
- sodemieterden
- sodemieterden
v.t.t.
- heb gesodemieterd
- hebt gesodemieterd
- heeft gesodemieterd
- hebben gesodemieterd
- hebben gesodemieterd
- hebben gesodemieterd
v.v.t.
- had gesodemieterd
- had gesodemieterd
- had gesodemieterd
- hadden gesodemieterd
- hadden gesodemieterd
- hadden gesodemieterd
o.t.t.t.
- zal sodemieteren
- zult sodemieteren
- zal sodemieteren
- zullen sodemieteren
- zullen sodemieteren
- zullen sodemieteren
o.v.t.t.
- zou sodemieteren
- zou sodemieteren
- zou sodemieteren
- zouden sodemieteren
- zouden sodemieteren
- zouden sodemieteren
en verder
- ben gesodemieterd
- bent gesodemieterd
- is gesodemieterd
- zijn gesodemieterd
- zijn gesodemieterd
- zijn gesodemieterd
diversen
- sodemieter!
- sodemietert!
- gesodemieterd
- sodemieterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für sodemieteren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
joder | neuken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
caer | sodemieteren | afleggen; afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; doodgaan; duikelen; heengaan; het onderspit delven; inslapen; kapot gaan; kelderen; omkomen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; seponeren; sneuvelen; sterven; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; ten val komen; tenondergaan; vallen; vergaan; wegvallen; zakken |
irse de trompa | sodemieteren | |
joder | sodemieteren | afzetten; bedotten; geslachtsgemeenschap hebben; neuken; tillen; verneuken; vozen |
pegarse un porrazo | sodemieteren | |
venirse abajo | sodemieteren | buitelen; duikelen; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; naar beneden storten; neerstorten; omlaagstorten; vallen |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
joder | tering; verdikkeme; verdoemd; verdomd; verdomme; verdorie; vervloekt |