Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
amanecer
|
|
aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
|
armario para la ropa blanca
|
laken; tafelkleed; tafelkleedje; tafellaken
|
linnenkasten
|
clarear
|
|
lichter worden; oplichten
|
eliminar
|
|
doden; van kant maken; wegruimen
|
enjugar
|
|
afrekening; vereffening; verrekening
|
lana
|
laken; wollen weefsel
|
bont; pels; vacht; wol
|
lino
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen
|
vlas
|
mantel
|
laken; tafelkleed; tafelkleedje; tafellaken
|
|
mortaja
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen; tafelkleed; tafelkleedje; tafellaken
|
doodskleed; lijkdoek; lijkkleed; lijkwade; rouwgewaad; rouwkleed
|
ropa blanca
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen; tafelkleed; tafelkleedje; tafellaken; wollen weefsel
|
beddengoed; lakens; lijfgoed; linnen; linnengoed; ondergoed; onderkleren
|
ropa de cama
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen
|
beddelinnen; beddengoed; lakens; linnen
|
sábana
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen
|
hoeslaken; linnen; linnengoed; savanne
|
sábanas
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen
|
beddelinnen; linnen; linnengoed
|
tela
|
beddenlaken; laken; lakens; linnen
|
doek; goed; kledingmateriaal; lap; spint; stuk stof; textiel; textielwaren; weefsel; weefsel anatomie
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
amanecer
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken
|
amonestar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
|
arrebatar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; doordrijven; gappen; geweld gebruiken; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kwalijk nemen; ontvreemden; ontworstelen; ontwringen; pikken; stelen; verdonkeremanen; verhuizen; verkassen; vervreemden; wegkapen; wegpikken; zich door te worstelen bevrijden
|
borrar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
afschrijven; diskwalificeren; doorstrepen; iemand schrappen; in elkaar overlopen; royeren; tanen; te niet doen; uitgommen; uitroeien; uitschrijven; uitsluiten; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verbleken; vervagen; vervloeien; vlakken; wegvagen; wegvegen; wissen
|
clarear
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; flikkeren; fonkelen; glanzen; lichter worden van kleur; neppen; omlijnen; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
condenar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
berechten; verdoemen; verketteren; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervloeken; vervolgen; verwensen; vonnissen
|
culpar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aanklagen; beschuldigen; betichten; chargeren; incrimineren; overdrijven; ten laste leggen; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken
|
desacreditar
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
afkraken; katten; kraken; kritiseren
|
echar en cara
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
hardvallen; onvriendelijk bejegenen
|
eliminar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
afmaken; afschrijven; diskwalificeren; doorhalen; koudmaken; liquideren; royeren; schrappen; te niet doen; uit de weg ruimen; uitroeien; uitsluiten; verwijderen
|
enjugar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
afdrogen; afspoelen; drogen; droogmaken
|
hacer ver
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
|
iluminarse
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; opklaren; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; wolken verdwijnen
|
librarse de
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
afschudden
|
notar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aankijken; aanmerken; aanschouwen; bekijken; bemerken; berispen; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; terechtwijzen; toeschouwen; turen; vermanen; voelen; waarnemen; zien
|
reconvenir
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
|
recriminar
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
wrok koesteren; wrokken
|
reprender
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aanmerken; berispen; hekelen; manen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; waarschuwen
|
reprochar
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
aanrekenen; aanwrijven; hardvallen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; loskrijgen; losmaken; lostornen; onvriendelijk bejegenen; tornen; uithalen; uittrekken
|
sacar
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aftappen; afzetten; eruit nemen; extraheren; hozen; kennis opdoen; laten zien; leeghozen; leren; lichten; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; naar buiten halen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; voor de dag halen
|