Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. schok:
  2. schokken:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schok (Niederländisch) ins Spanisch

schok:

schok [de ~ (m)] Nomen

  1. de schok (schokkende beweging; stoot; hort)
    el choque; el golpe

Übersetzung Matrix für schok:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
choque hort; schok; schokkende beweging; stoot aanrijding; aanvaring; bons; botsing; collisie; doorstoot; dreun; geschok; geschud; gestoot; klap; knal; kwak; opeen knallen; pof; shock; smak
golpe hort; schok; schokkende beweging; stoot bonk; bonkend geluid; bons; dreun; gevaarte; harde slag; hengst; hoek; hoekstoot; jens; joekel; kanjer; klap; klapje; klets; kletspraat; klont; klonter; klop; knaap; knak; knal; knik; knoert; kokker; kokkerd; kwak; lel; loei; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; quatsch; schar; slag; smak; stoot; strijd; tik; toegebrachte klap; veldslag
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
choque botsing

Verwandte Wörter für "schok":


Wiktionary Übersetzungen für schok:


Cross Translation:
FromToVia
schok choque; golpe; colisión choccollision brusque, impact d’un corps avec un autre corps.

schok form of schokken:

schokken [het ~] Nomen

  1. het schokken (horten)
    el golpes; la sacudidas; el trompicones

schokken Verb (schok, schokt, schokte, schokten, geschokt)

  1. schokken (laten schrikken)
  2. schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)

Konjugationen für schokken:

o.t.t.
  1. schok
  2. schokt
  3. schokt
  4. schokken
  5. schokken
  6. schokken
o.v.t.
  1. schokte
  2. schokte
  3. schokte
  4. schokten
  5. schokten
  6. schokten
v.t.t.
  1. heb geschokt
  2. hebt geschokt
  3. heeft geschokt
  4. hebben geschokt
  5. hebben geschokt
  6. hebben geschokt
v.v.t.
  1. had geschokt
  2. had geschokt
  3. had geschokt
  4. hadden geschokt
  5. hadden geschokt
  6. hadden geschokt
o.t.t.t.
  1. zal schokken
  2. zult schokken
  3. zal schokken
  4. zullen schokken
  5. zullen schokken
  6. zullen schokken
o.v.t.t.
  1. zou schokken
  2. zou schokken
  3. zou schokken
  4. zouden schokken
  5. zouden schokken
  6. zouden schokken
en verder
  1. ben geschokt
  2. bent geschokt
  3. is geschokt
  4. zijn geschokt
  5. zijn geschokt
  6. zijn geschokt
diversen
  1. schok!
  2. schokt!
  3. geschokt
  4. schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für schokken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
golpes horten; schokken bonzen; dreunen; klappen; knallen; opdoffers; opdonders; opduvels; oplawaaien; smakken; tegenslagen
sacudidas horten; schokken
trompicones horten; schokken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
asustar laten schrikken; schokken afschrikken; bedreigen; doen opschrikken
causar escándalo aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren aanstoot geven; choqueren; shockeren
dar un susto laten schrikken; schokken bedreigen
escandalizar aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren aanrekenen; aanwrijven; blameren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; schandaliseren

Verwandte Wörter für "schokken":


Wiktionary Übersetzungen für schokken:


Cross Translation:
FromToVia
schokken sacudir jolt — (transitive) push or a shake
schokken convulsionar; zarandear; sacudir; estremecer judder — to spasm or shake violently
schokken agitar shake — transitive: to disturb emotionally