Niederländisch
Detailübersetzungen für snauwen (Niederländisch) ins Spanisch
snauwen:
-
snauwen (grauwen)
-
snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; afbekken)
-
snauwen (toesnauwen; afsnauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
Konjugationen für snauwen:
o.t.t.
- snauw
- snauwt
- snauwt
- snauwen
- snauwen
- snauwen
o.v.t.
- snauwde
- snauwde
- snauwde
- snauwden
- snauwden
- snauwden
v.t.t.
- heb gesnauwd
- hebt gesnauwd
- heeft gesnauwd
- hebben gesnauwd
- hebben gesnauwd
- hebben gesnauwd
v.v.t.
- had gesnauwd
- had gesnauwd
- had gesnauwd
- hadden gesnauwd
- hadden gesnauwd
- hadden gesnauwd
o.t.t.t.
- zal snauwen
- zult snauwen
- zal snauwen
- zullen snauwen
- zullen snauwen
- zullen snauwen
o.v.t.t.
- zou snauwen
- zou snauwen
- zou snauwen
- zouden snauwen
- zouden snauwen
- zouden snauwen
en verder
- ben gesnauwd
- bent gesnauwd
- is gesnauwd
- zijn gesnauwd
- zijn gesnauwd
- zijn gesnauwd
diversen
- snauw!
- snauwt!
- gesnauwd
- snauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für snauwen:
Verwandte Wörter für "snauwen":
snauw:
Übersetzung Matrix für snauw:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bufido | grauw; grom; snauw | |
gruñido | grauw; grom; snauw | gebrom; gegrom; geknor; gemopper; gemurmel; gepruttel; geroezemoes; gesputter; knor; rommeling |
gruño | grauw; grom; snauw | |
rabotada | grauw; grom; snauw | gepeupel; grauw; plebs; rapaille |