Niederländisch
Detailübersetzungen für kelderen (Niederländisch) ins Spanisch
kelderen:
-
kelderen (zakken)
bajar; caer; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; disminuir; descender; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique-
bajar Verb
-
caer Verb
-
suspender Verb
-
hundir Verb
-
hundirse Verb
-
sumirse Verb
-
ir a pique Verb
-
disminuir Verb
-
descender Verb
-
derrumbarse Verb
-
catear Verb
-
sumergirse Verb
-
encovar Verb
-
embodegar Verb
-
echar a pique Verb
-
-
kelderen (sterk in waarde dalen)
-
kelderen (tuimelen; vallen; flikkeren; kiepen; kieperen)
Konjugationen für kelderen:
o.t.t.
- kelder
- keldert
- keldert
- kelderen
- kelderen
- kelderen
o.v.t.
- kelderde
- kelderde
- kelderde
- kelderden
- kelderden
- kelderden
v.t.t.
- ben gekelderd
- bent gekelderd
- is gekelderd
- zijn gekelderd
- zijn gekelderd
- zijn gekelderd
v.v.t.
- was gekelderd
- was gekelderd
- was gekelderd
- waren gekelderd
- waren gekelderd
- waren gekelderd
o.t.t.t.
- zal kelderen
- zult kelderen
- zal kelderen
- zullen kelderen
- zullen kelderen
- zullen kelderen
o.v.t.t.
- zou kelderen
- zou kelderen
- zou kelderen
- zouden kelderen
- zouden kelderen
- zouden kelderen
en verder
- heb gekelderd
- hebt gekelderd
- heeft gekelderd
- hebben gekelderd
- hebben gekelderd
- hebben gekelderd
diversen
- kelder!
- keldert!
- gekelderd
- kelderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kelderen (sterk in waarde dalen; inzakken; terugvallen)
Übersetzung Matrix für kelderen:
Verwandte Wörter für "kelderen":
kelder:
-
de kelder (gewelf)
la bodega; el basamento; la caja de caudales; la celda; la cubierta; la fundamento; la cámara acorazada; la cimentación