Niederländisch
Detailübersetzungen für teut (Niederländisch) ins Spanisch
teut:
-
teut (tipsy; aangeschoten; beneveld; beschonken)
borracho; achispado; bebido; emborrachado-
borracho Adjektiv
-
achispado Adjektiv
-
bebido Adjektiv
-
emborrachado Adjektiv
-
-
de teut (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; hannes; slak; talmer; sukkel; treuzel)
el cotorra; el charlatán; la remolona; el parlanchín; el parlanchines; el tardón; la tardona; el remolón -
de teut (treuzelares; treuzel; talmster)
Übersetzung Matrix für teut:
Verwandte Wörter für "teut":
teuten:
Konjugationen für teuten:
o.t.t.
- teut
- teut
- teut
- teuten
- teuten
- teuten
o.v.t.
- teutte
- teutte
- teutte
- teutten
- teutten
- teutten
v.t.t.
- heb geteut
- hebt geteut
- heeft geteut
- hebben geteut
- hebben geteut
- hebben geteut
v.v.t.
- had geteut
- had geteut
- had geteut
- hadden geteut
- hadden geteut
- hadden geteut
o.t.t.t.
- zal teuten
- zult teuten
- zal teuten
- zullen teuten
- zullen teuten
- zullen teuten
o.v.t.t.
- zou teuten
- zou teuten
- zou teuten
- zouden teuten
- zouden teuten
- zouden teuten
en verder
- ben geteut
- bent geteut
- is geteut
- zijn geteut
- zijn geteut
- zijn geteut
diversen
- teut!
- teutt!
- geteut
- teutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze