Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für opvijzelen (Niederländisch) ins Spanisch
opvijzelen:
-
opvijzelen (opkalefateren; opknappen; oplappen)
Konjugationen für opvijzelen:
o.t.t.
- vijzel op
- vijzelt op
- vijzelt op
- vijzelen op
- vijzelen op
- vijzelen op
o.v.t.
- vijzelde op
- vijzelde op
- vijzelde op
- vijzelden op
- vijzelden op
- vijzelden op
v.t.t.
- heb opgevijzeld
- hebt opgevijzeld
- heeft opgevijzeld
- hebben opgevijzeld
- hebben opgevijzeld
- hebben opgevijzeld
v.v.t.
- had opgevijzeld
- had opgevijzeld
- had opgevijzeld
- hadden opgevijzeld
- hadden opgevijzeld
- hadden opgevijzeld
o.t.t.t.
- zal opvijzelen
- zult opvijzelen
- zal opvijzelen
- zullen opvijzelen
- zullen opvijzelen
- zullen opvijzelen
o.v.t.t.
- zou opvijzelen
- zou opvijzelen
- zou opvijzelen
- zouden opvijzelen
- zouden opvijzelen
- zouden opvijzelen
en verder
- ben opgevijzeld
- bent opgevijzeld
- is opgevijzeld
- zijn opgevijzeld
- zijn opgevijzeld
- zijn opgevijzeld
diversen
- vijzel op!
- vijzelt op!
- opgevijzeld
- opvijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze