Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- woedend:
- woeden:
- Wiktionary:
-
User Contributed Translations for woedend:
- outraged
Niederländisch
Detailübersetzungen für woedend (Niederländisch) ins Englisch
woedend:
Übersetzung Matrix für woedend:
Verwandte Wörter für "woedend":
Synonyms for "woedend":
Verwandte Definitionen für "woedend":
Wiktionary Übersetzungen für woedend:
woedend
Cross Translation:
adjective
-
bijzonder boos
- woedend → furious
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• woedend | → angry | ↔ wütend — sich in einem Zustand der Wut befindend, einen erregten Gemütszustand habend |
• woedend | → furious; wrathful; ferocious; frenetic; frenzied; wild | ↔ furieux — Qui est en fureur ; qui est en furie. |
woeden:
-
woeden (razen; tekeergaan)
Konjugationen für woeden:
o.t.t.
- woed
- woedt
- woedt
- woeden
- woeden
- woeden
o.v.t.
- woedde
- woedde
- woedde
- woedden
- woedden
- woedden
v.t.t.
- heb gewoed
- hebt gewoed
- heeft gewoed
- hebben gewoed
- hebben gewoed
- hebben gewoed
v.v.t.
- had gewoed
- had gewoed
- had gewoed
- hadden gewoed
- hadden gewoed
- hadden gewoed
o.t.t.t.
- zal woeden
- zult woeden
- zal woeden
- zullen woeden
- zullen woeden
- zullen woeden
o.v.t.t.
- zou woeden
- zou woeden
- zou woeden
- zouden woeden
- zouden woeden
- zouden woeden
diversen
- woed!
- woedt!
- gewoed
- woedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für woeden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
rage | dolheid; furie; giftigheid; kwaadheid; manie; pathologische opgewondenheid; rage; razernij; toorn; verbolgenheid; woede | |
storm | hevige wind; hondenweer; noodweer; stormwind; wind | |
thunder | donder; donderslagen; gedonder | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
rage | razen; tekeergaan; woeden | blaffen; brullen; bulderen; daveren; donderen; fulmineren; ketteren; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; vuilbekken |
storm | razen; tekeergaan; woeden | aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; donderen; fulmineren; haasten; jachten; ketteren; overvallen; razen; spoeden; stormlopen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; tot spoed aanzetten; uit de slof schieten; uitvaren |
thunder | razen; tekeergaan; woeden | daveren; denderen; donderen; dreunen; flitsen; fulmineren; lichten; onweren; oplichten; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren |