"verpozing" übersetzt von Niederländische ins Englisch--Interglot

Übersicht

Niederländisch nach Englisch: mehr Daten

verpozing:
- relaxation; recess; rest-break; pause; break; intermission; interval

Niederländisch

Detailübersetzungen für verpozing (Niederländisch) ins Englisch

de verpozing (afleiding; verzetje; verstrooiing; verzet)
the relaxation
- relaxation [the ~] Nomen
de verpozing (rustpauze; onderbreking; pauze; tussenpoos)
the recess; the rest-break; the pause; the break
- recess [the ~] Nomen
- rest-break [the ~] Nomen
- pause [the ~] Nomen
- break [the ~] Nomen
de verpozing (rustpauze; rust; rusttijd; rustpoos)
the rest-break; the intermission; the break; the interval
- rest-break [the ~] Nomen
- intermission [the ~] Nomen
- break [the ~] Nomen
- interval [the ~] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
break	onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; tussenpoos; verpozing	breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken
intermission	rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing	onderbreken; onderbreking; pauze; tussenpoos; tussenpozen; verbreken; werkpauze
interval	rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing	interim; interval; onderbreking; pauze; speelkwartier; toonafstand; tussenpoos; tussentijd
pause	onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing	onderbreking; pauze; rustpunt; tussenpoos
recess	onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing	bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kloof; kostenbesparing; opening; reces; spleet; tussenruimte; uitsparing; verkorting
relaxation	afleiding; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje	geruststelling; kalmering
rest-break	onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; tussenpoos; verpozing
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
break		aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
pause		pauzeren