Niederländisch
Detailübersetzungen für uitdrukking geven aan (Niederländisch) ins Englisch
uitdrukking geven aan:
uitdrukking geven aan Verb (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
-
uitdrukking geven aan (uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; vertolken)
to express; to utter; give expression to; express oneself; to impersonate; to ventilate; reveal oneself; to talk; to speak-
give expression to Verb
-
express oneself Verb
-
reveal oneself Verb
Konjugationen für uitdrukking geven aan:
o.t.t.
- geef uitdrukking aan
- geeft uitdrukking aan
- geeft uitdrukking aan
- geven uitdrukking aan
- geven uitdrukking aan
- geven uitdrukking aan
o.v.t.
- gaf uitdrukking aan
- gaf uitdrukking aan
- gaf uitdrukking aan
- gaven uitdrukking aan
- gaven uitdrukking aan
- gaven uitdrukking aan
v.t.t.
- heb uitdrukking gegeven aan
- hebt uitdrukking gegeven aan
- heeft uitdrukking gegeven aan
- hebben uitdrukking gegeven aan
- hebben uitdrukking gegeven aan
- hebben uitdrukking gegeven aan
v.v.t.
- had uitdrukking gegeven aan
- had uitdrukking gegeven aan
- had uitdrukking gegeven aan
- hadden uitdrukking gegeven aan
- hadden uitdrukking gegeven aan
- hadden uitdrukking gegeven aan
o.t.t.t.
- zal uitdrukking geven aan
- zult uitdrukking geven aan
- zal uitdrukking geven aan
- zullen uitdrukking geven aan
- zullen uitdrukking geven aan
- zullen uitdrukking geven aan
o.v.t.t.
- zou uitdrukking geven aan
- zou uitdrukking geven aan
- zou uitdrukking geven aan
- zouden uitdrukking geven aan
- zouden uitdrukking geven aan
- zouden uitdrukking geven aan
en verder
- ben uitdrukking gegeven aan
- bent uitdrukking gegeven aan
- is uitdrukking gegeven aan
- zijn uitdrukking gegeven aan
- zijn uitdrukking gegeven aan
- zijn uitdrukking gegeven aan
diversen
- geef uitdrukking aan!
- geeft uitdrukking aan!
- uitdrukking gegeven aan
- uitdrukking gevend aan
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze