Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. opbleken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opbleken (Niederländisch) ins Englisch

opbleken:

opbleken Verb (bleek op, bleekt op, bleekte op, bleekten op, opgebleekt)

  1. opbleken (bleken)
    to bleach; to blanch; to whiten
    • bleach Verb (bleaches, bleached, bleaching)
    • blanch Verb (blanches, blanched, blanching)
    • whiten Verb (whitens, whitened, whitening)

Konjugationen für opbleken:

o.t.t.
  1. bleek op
  2. bleekt op
  3. bleekt op
  4. bleken op
  5. bleken op
  6. bleken op
o.v.t.
  1. bleekte op
  2. bleekte op
  3. bleekte op
  4. bleekten op
  5. bleekten op
  6. bleekten op
v.t.t.
  1. heb opgebleekt
  2. hebt opgebleekt
  3. heeft opgebleekt
  4. hebben opgebleekt
  5. hebben opgebleekt
  6. hebben opgebleekt
v.v.t.
  1. had opgebleekt
  2. had opgebleekt
  3. had opgebleekt
  4. hadden opgebleekt
  5. hadden opgebleekt
  6. hadden opgebleekt
o.t.t.t.
  1. zal opbleken
  2. zult opbleken
  3. zal opbleken
  4. zullen opbleken
  5. zullen opbleken
  6. zullen opbleken
o.v.t.t.
  1. zou opbleken
  2. zou opbleken
  3. zou opbleken
  4. zouden opbleken
  5. zouden opbleken
  6. zouden opbleken
en verder
  1. ben opgebleekt
  2. bent opgebleekt
  3. is opgebleekt
  4. zijn opgebleekt
  5. zijn opgebleekt
  6. zijn opgebleekt
diversen
  1. bleek op!
  2. bleekt op!
  3. opgebleekt
  4. opblekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opbleken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bleach bleekmiddel; bleekwater
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blanch bleken; opbleken bleek worden; verbleken; wit worden
bleach bleken; opbleken
whiten bleken; opbleken bleek worden; wit wegtrekken