Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für nalopen (Niederländisch) ins Englisch
nalopen:
-
nalopen (achternalopen; volgen; achternagaan)
Konjugationen für nalopen:
o.t.t.
- loop na
- loopt na
- loopt na
- lopen na
- lopen na
- lopen na
o.v.t.
- liep na
- liep na
- liep na
- liepen na
- liepen na
- liepen na
v.t.t.
- ben nagelopen
- bent nagelopen
- is nagelopen
- zijn nagelopen
- zijn nagelopen
- zijn nagelopen
v.v.t.
- was nagelopen
- was nagelopen
- was nagelopen
- waren nagelopen
- waren nagelopen
- waren nagelopen
o.t.t.t.
- zal nalopen
- zult nalopen
- zal nalopen
- zullen nalopen
- zullen nalopen
- zullen nalopen
o.v.t.t.
- zou nalopen
- zou nalopen
- zou nalopen
- zouden nalopen
- zouden nalopen
- zouden nalopen
en verder
- heb nagelopen
- hebt nagelopen
- heeft nagelopen
- hebben nagelopen
- hebben nagelopen
- hebben nagelopen
diversen
- loop na!
- loopt na!
- nagelopen
- nalopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze