Niederländisch
Detailübersetzungen für matst (Niederländisch) ins Englisch
matst form of mat:
-
mat (niet uitbundig)
-
mat (gematteerd)
-
mat (flets)
-
mat (glansloos; dof; beslagen)
-
mat (niet helder; dof; flets)
-
mat (versuft; soezerig; suf; geesteloos; dof; daas)
-
mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
listless; drained; languid; washed out-
listless Adjektiv
-
drained Adjektiv
-
languid Adjektiv
-
washed out Adjektiv
-
-
de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
-
de mat (grasmat; gras)
-
de mat (vloermat)
Übersetzung Matrix für mat:
Verwandte Wörter für "mat":
Synonyms for "mat":
Antonyme für "mat":
Verwandte Definitionen für "mat":
Wiktionary Übersetzungen für mat:
mat
Cross Translation:
adjective
-
not reflective of light
-
spiritless, dispirited, disheartened, not lively
-
not shiny
-
athletics: protective pad
-
protector
- mat → placemat; onderlegger; mat
-
foot wiping device or floor covering
-
conclusive victory in a game of chess
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mat | → blunt | ↔ terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose. |
matsen:
-
matsen (een voordeeltje gunnen)
Konjugationen für matsen:
o.t.t.
- mats
- matst
- matst
- matsen
- matsen
- matsen
o.v.t.
- matste
- matste
- matste
- matsten
- matsten
- matsten
v.t.t.
- heb gematst
- hebt gematst
- heeft gematst
- hebben gematst
- hebben gematst
- hebben gematst
v.v.t.
- had gematst
- had gematst
- had gematst
- hadden gematst
- hadden gematst
- hadden gematst
o.t.t.t.
- zal matsen
- zult matsen
- zal matsen
- zullen matsen
- zullen matsen
- zullen matsen
o.v.t.t.
- zou matsen
- zou matsen
- zou matsen
- zouden matsen
- zouden matsen
- zouden matsen
en verder
- ben gematst
- bent gematst
- is gematst
- zijn gematst
- zijn gematst
- zijn gematst
diversen
- mats!
- matst!
- gematst
- matsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für matsen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
do someone a deal | een voordeeltje gunnen; matsen | |
make someone a deal | een voordeeltje gunnen; matsen | |
- | bevoordelen; voortrekken |