Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abbreviating
|
bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
|
afkorten; korten; snoeien
|
abridging
|
bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
|
afkorten; korten; snoeien
|
clip
|
|
clip; kleine tik; klem; klemhaak; klopje; kram; mediaclip; multimediaclip; scheerwol; tang; tikje
|
crop
|
|
gewas; oogst; opbrengst van gewas; paardenzweep; pluk; rijzweep; teelgewas; wijnoogst
|
shortening
|
bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kostenbesparing; verkorting; verkrappen
|
trim
|
|
boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abridge
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
bekorten
|
clip
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
een opdonder verkopen; haar kort laten knippen; knotten; kort knippen; kort maken; korten; kortwieken; scheren
|
crop
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
bijsnijden; haar kort laten knippen; kortwieken; minder maken; minimaliseren
|
curtail
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
shorten
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
afkorten; bekorten; inkorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; korten; minder maken; minimaliseren; recapituleren; samenvatten; verkrappen
|
trim
|
inkorten; korter maken; verkorten
|
afwerken; besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken
|