Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. immuniseren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für immuniseren (Niederländisch) ins Englisch

immuniseren:

immuniseren Verb (immuniseer, immuniseert, immuniseerde, immuniseerden, geïmmuniseerd)

  1. immuniseren (immuun maken)
    to immunize; to make insensible to; to immunise
    • immunize Verb, amerikanisch (immunizes, immunized, immunizing)
    • make insensible to Verb (makes insensible to, made insensible to, making insensible to)
    • immunise Verb, britisch

Konjugationen für immuniseren:

o.t.t.
  1. immuniseer
  2. immuniseert
  3. immuniseert
  4. immuniseren
  5. immuniseren
  6. immuniseren
o.v.t.
  1. immuniseerde
  2. immuniseerde
  3. immuniseerde
  4. immuniseerden
  5. immuniseerden
  6. immuniseerden
v.t.t.
  1. heb geïmmuniseerd
  2. hebt geïmmuniseerd
  3. heeft geïmmuniseerd
  4. hebben geïmmuniseerd
  5. hebben geïmmuniseerd
  6. hebben geïmmuniseerd
v.v.t.
  1. had geïmmuniseerd
  2. had geïmmuniseerd
  3. had geïmmuniseerd
  4. hadden geïmmuniseerd
  5. hadden geïmmuniseerd
  6. hadden geïmmuniseerd
o.t.t.t.
  1. zal immuniseren
  2. zult immuniseren
  3. zal immuniseren
  4. zullen immuniseren
  5. zullen immuniseren
  6. zullen immuniseren
o.v.t.t.
  1. zou immuniseren
  2. zou immuniseren
  3. zou immuniseren
  4. zouden immuniseren
  5. zouden immuniseren
  6. zouden immuniseren
diversen
  1. immuniseer!
  2. immuniseert!
  3. geïmmuniseerd
  4. immuniserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für immuniseren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
immunise immuniseren; immuun maken
immunize immuniseren; immuun maken
make insensible to immuniseren; immuun maken

Wiktionary Übersetzungen für immuniseren:

immuniseren
verb
  1. to make someone or something immune to something