Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
grubby
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
bedoezeld; bevlekt; flodderig; grauw; groezelig; kliederig; knoeierig; met vuil bemorst; morsig; onkies; onkuis; onrein; onzindelijk; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; smoezelig; vaal; vies; viezig; vlekkig; voddig; vuil; vunzig
|
messy
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
kliederig; knoeierig; morsig; vuil
|
miserable
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
aan lager wal; akelig; armzalig; bar; beroerd; berooid; deerniswekkend; deplorabel; ellendig; erbarmelijk; erg; karig; lamlendig; lamzalig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; pover; rampzalig; schraal; verlopen
|
paltry
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
poor
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; behoeftig; berooid; deerniswekkend; dor; ellendig; erbarmelijk; erg; gebrekkig; inferieur; karig; klungelig; kommerlijk; krukkig; mager; matig; middelmatig; min; minderwaardig; minvermogend; misdeeld; niet al te best; noodlijdend; onbeduidend; onbeholpen; onbemiddeld; ondermaats; ondeugdelijk; ongegoed; onhandig; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; tweederangs; zwak; zwakjes
|
ragged
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
gammel; krakkemikkig; wankel; zwak
|
shabby
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
aan lager wal; armelijk; armoedig; armzalig; banaal; berooid; grof; karig; kliederig; knoeierig; laag-bij-de-grond; lomp; luizig; mager; morsig; onooglijk; plat; platvloers; pover; schooierig; schraal; schunnig; triviaal; verlopen; vuil; vunzig
|
shady
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
argwaan opwekkend; beschaduwd; donker; dubieus; duister; glibberig; lommerachtig; lommerrijk; luguber; macaber; obscuur; onguur; schaduwachtig; schaduwrijk; spookachtig; verdacht; vol schaduw
|
shoddy
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
morsig; ranzig; slonzig; slordig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
sloppy
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
morsig; ranzig; slonzig; slordig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
slovenly
|
haveloos; morsig; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
|
flodderig; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
unsightly
|
armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
|
lelijk; onooglijk; verfoeilijk; verlopen
|