Niederländisch
Detailübersetzungen für geweest (Niederländisch) ins Englisch
geweest:
-
geweest (voormalig; voormalige; vroeger; vorige; vroegere; ex; voorheen; gewezen; toenmalig)
previous; formerly; earlier; in former times; past; before; ex; retired; at an earlier date; one-time-
previous Adjektiv
-
formerly adv
-
earlier Adjektiv
-
in former times Adjektiv
-
past Adjektiv
-
before adv
-
ex Adjektiv
-
retired Adjektiv
-
at an earlier date Adjektiv
-
one-time Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für geweest:
zijn:
-
zijn (zich bevinden; uithangen)
-
zijn (bestaan; leven; existeren)
-
zijn
Konjugationen für zijn:
o.t.t.
- ben
- bent
- is
- zijn
- zijn
- zijn
o.v.t.
- was
- was
- was
- waren
- waren
- waren
v.t.t.
- ben geweest
- bent geweest
- is geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
v.v.t.
- was geweest
- was geweest
- was geweest
- waren geweest
- waren geweest
- waren geweest
o.t.t.t.
- zal zijn
- zult zijn
- zal zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
o.v.t.t.
- zou zijn
- zou zijn
- zou zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
diversen
- wees!
- zijt!
- geweest
- zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zijn (existentie; leven; bestaan)
Übersetzung Matrix für zijn:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
being | bestaan; existentie; leven; zijn | individu; mens; persoon; sterveling; wezen |
existence | bestaan; existentie; leven; zijn | |
life | bestaan; existentie; leven; zijn | bestendigheid; duurzaamheid; levensduur; levensproces; leventje |
path of life | bestaan; existentie; leven; zijn | levensgeschiedenis; levensloop; levenswandel; levensweg |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
be | uithangen; zich bevinden; zijn | bevinden; boetseren; modelleren; vorm geven; vormen; zich bevinden |
dwell | uithangen; zich bevinden; zijn | |
exist | bestaan; existeren; leven; zijn | |
hang out | uithangen; zich bevinden; zijn | naar buiten hangen; uithangen |
reside | uithangen; zich bevinden; zijn | bewonen; gevestigd zijn; gezeten zijn; leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen; zetelen |
- | wezen | |
Other | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
his | zijne | |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
being | zijnd | |
his | zijn | |
its | zijn | |
one's | zijn |
Verwandte Wörter für "zijn":
Synonyms for "zijn":
Verwandte Definitionen für "zijn":
Wiktionary Übersetzungen für zijn:
zijn
Cross Translation:
verb
zijn
-
bestaan
- zijn → be
-
zich bevinden.
- zijn → be
-
gelijk zijn aan.
- zijn → be
-
tot de groep behoren van
- zijn → be
-
de eigenschap hebben.
- zijn → have
-
+ te: verplichting
- zijn → be
-
+ te: mogelijkheid
- zijn → be
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
- zijn → have
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
-
derde persoon enkelvoud m/o
- zijn → his
en-pron
verb
-
act submissively
- kowtow → onderdanig; zijn; aanpassen; zich
-
auxiliary used in forming the perfect and the past perfect tenses
-
be exhausted, finished, ready
-
be at odds (with)
-
become silent
-
be the property of
-
be in a specific direction
-
be equipped with
-
used to indicate weather, air quality, or the like
-
(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs
-
used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase
-
used to connect a noun to an adjective that describes it
-
used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative
-
used to indicate that the subject and object are the same
-
elliptical form of "be here", or similar
-
exist
-
occur, take place
- be → zijn; plaatsvinden
-
occupy a place
-
-
-
be enough, sufficient, adequate
-
to exist
-
act of severing
- severance → scheiding; lossnijden; los; zijn
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zijn | → be | ↔ geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein |
• zijn | → be | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• zijn | → be | ↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden |
• zijn | → exist | ↔ sein — existieren |
• zijn | → his; her; its | ↔ sein — eine Form des Possessivpronomens „sein, seine, sein“: drückt das Eigentum, den Besitz einer Person an einer Sache oder Person aus, beziehungsweise umgekehrt die Zugehörigkeit |
• zijn | → account; for; answer; something; be; accountable; in charge; of; responsible; draw | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
• zijn | → there be | ↔ y avoir — Exister, être présent, se passer |
• zijn | → be | ↔ être — Verbe |
Computerübersetzung von Drittern: