Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. gesitueerd:
  2. situeren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gesitueerd (Niederländisch) ins Englisch

gesitueerd:

gesitueerd Adjektiv

  1. gesitueerd (gelegen; liggend)
    situated

Übersetzung Matrix für gesitueerd:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
situated gelegen; gesitueerd; liggend gevestigd; gezeten

gesitueerd form of situeren:

situeren Verb (situeer, situeert, situeerde, situeerden, gesitueerd)

  1. situeren (plaatsen; zich afspelen)
    to situate; to place; to locate; to set; to station; to put
    • situate Verb (situates, situated, situating)
    • place Verb (places, placed, placing)
    • locate Verb (locates, located, locating)
    • set Verb (sets, set, setting)
    • station Verb (stations, stationed, stationing)
    • put Verb (puts, put, putting)
    to post
    – assign to a station 1
    • post Verb (posts, posted, posting)

Konjugationen für situeren:

o.t.t.
  1. situeer
  2. situeert
  3. situeert
  4. situeren
  5. situeren
  6. situeren
o.v.t.
  1. situeerde
  2. situeerde
  3. situeerde
  4. situeerden
  5. situeerden
  6. situeerden
v.t.t.
  1. heb gesitueerd
  2. hebt gesitueerd
  3. heeft gesitueerd
  4. hebben gesitueerd
  5. hebben gesitueerd
  6. hebben gesitueerd
v.v.t.
  1. had gesitueerd
  2. had gesitueerd
  3. had gesitueerd
  4. hadden gesitueerd
  5. hadden gesitueerd
  6. hadden gesitueerd
o.t.t.t.
  1. zal situeren
  2. zult situeren
  3. zal situeren
  4. zullen situeren
  5. zullen situeren
  6. zullen situeren
o.v.t.t.
  1. zou situeren
  2. zou situeren
  3. zou situeren
  4. zouden situeren
  5. zouden situeren
  6. zouden situeren
en verder
  1. ben gesitueerd
  2. bent gesitueerd
  3. is gesitueerd
  4. zijn gesitueerd
  5. zijn gesitueerd
  6. zijn gesitueerd
diversen
  1. situeer!
  2. situeert!
  3. gesitueerd
  4. situerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für situeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
post ambt; baan; bericht; betrekking; dienstbetrekking; functie; gebrachte brieven; job; mast; paal; pijler; pilaar; positie; post; standoord; wachtpost
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
station standoord; station
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
locate plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; lokaliseren; neerzetten; opsporen; plaatsen; traceren; vinden; zetten
place plaatsen; situeren; zich afspelen aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
post plaatsen; situeren; zich afspelen boeken; op de bus doen; posten
put plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; wegleggen; zetten
set plaatsen; situeren; zich afspelen deponeren; gelijkzetten; initiëren; inklinken; leggen; neerleggen; neerzetten; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; plaatsen; stationeren; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zetten; zinken
situate plaatsen; situeren; zich afspelen bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; positioneren; stationeren; zetten
station plaatsen; situeren; zich afspelen deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
set star; strak; strakgespannen; verstard
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
put gelegd

Wiktionary Übersetzungen für situeren:

situeren
verb
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
situeren ask poserplacer, mettre sur quelque chose.
situeren locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.