Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- gebruikt:
-
gebruiken:
- apply; implement; utilize; use; employ; make use of; engage; enforce; practise; adopt; avail oneself of; administer; take; practice; utilise; handle; eat; munch; have dinner; consume; grab a bite; nibble; dine; have something to eat; have a meal; nybble; use drugs; burn up; be on drugs; take drugs; deploy
- habits; traditions; customs; normal practice; standard practice
-
Wiktionary:
- gebruiken → use, handle, skin, trope
- gebruiken → custom
- gebruiken → use, have, wreak, take, seize, do, apply, employ, make use of, turn to account, put on, lay down, place, put, put down, lay, set, practice, administer, attach, put onto, add, append, assign, paste, drink, wear down, wear off, wear out, grind down, run in, utilize, utilise
Niederländisch
Detailübersetzungen für gebruikt (Niederländisch) ins Englisch
gebruikt:
-
gebruikt (tweedehands)
Übersetzung Matrix für gebruikt:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hand-me-down | afdankertje | |
second-hand | secondewijzer | |
Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
hand-me-down | gebruikt; tweedehands | |
used | gebruikt; tweedehands | geëxploiteerd; ontgind; uitgebuit; verbruikt; verteerd |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
second-hand | gebruikt; tweedehands |
gebruiken:
-
gebruiken (benutten; toepassen; aanwenden; aangrijpen)
apply; to implement; to utilize; to use; to employ; to make use of; to engage; to enforce; to practise; to adopt; avail oneself of; to administer; to take; to practice; to utilise-
apply Verb
-
avail oneself of Verb
-
-
gebruiken (gebruik maken van; aanwenden; benutten; utiliseren)
-
gebruiken (bezigen; hanteren; gebruik maken van)
-
gebruiken (gebruik maken van; toepassen; benutten; aanwenden)
-
gebruiken (bezigen; toepassen; aanwenden)
-
gebruiken (nuttigen; eten; consumeren; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen)
to eat; to munch; to have dinner; to consume; grab a bite; to nibble; to dine; to have something to eat; to have a meal; to nybble-
grab a bite Verb
-
gebruiken (consumeren; verbruiken)
-
gebruiken (drugs consumeren)
-
gebruiken (drugs gebruiken; drugs spuiten)
-
gebruiken
-
gebruiken
Konjugationen für gebruiken:
o.t.t.
- gebruik
- gebruikt
- gebruikt
- gebruiken
- gebruiken
- gebruiken
o.v.t.
- gebruikte
- gebruikte
- gebruikte
- gebruikten
- gebruikten
- gebruikten
v.t.t.
- heb gebruikt
- hebt gebruikt
- heeft gebruikt
- hebben gebruikt
- hebben gebruikt
- hebben gebruikt
v.v.t.
- had gebruikt
- had gebruikt
- had gebruikt
- hadden gebruikt
- hadden gebruikt
- hadden gebruikt
o.t.t.t.
- zal gebruiken
- zult gebruiken
- zal gebruiken
- zullen gebruiken
- zullen gebruiken
- zullen gebruiken
o.v.t.t.
- zou gebruiken
- zou gebruiken
- zou gebruiken
- zouden gebruiken
- zouden gebruiken
- zouden gebruiken
en verder
- ben gebruikt
- bent gebruikt
- is gebruikt
- zijn gebruikt
- zijn gebruikt
- zijn gebruikt
diversen
- gebruik!
- gebruikt!
- gebruikt
- gebruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für gebruiken:
Verwandte Wörter für "gebruiken":
Synonyms for "gebruiken":
Verwandte Definitionen für "gebruiken":
Wiktionary Übersetzungen für gebruiken:
gebruiken
Cross Translation:
verb
gebruiken
-
zich bedienen van, toepassen
- gebruiken → use
verb
-
to use the hands
-
to use a replacement image for the graphical user interface of
-
use a trope
-
employ, apply
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gebruiken | → use | ↔ gebrauchen — etwas verwenden, benutzen |
• gebruiken | → have; wreak; take; seize; do | ↔ nehmen — eine Sache greifen |
• gebruiken | → apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• gebruiken | → drink | ↔ boire — mettre un liquide dans sa bouche et l’avaler. |
• gebruiken | → employ; use; make use of; turn to account | ↔ employer — Utiliser |
• gebruiken | → wear down; wear off; wear out; grind down; run in | ↔ user — détériorer par l’usage. |
• gebruiken | → use; utilize; utilise | ↔ utiliser — tirer de l’utilité de, tirer parti de. |