Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. garneren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für garneer (Niederländisch) ins Englisch

garneren:

garneren Verb (garneer, garneert, garneerde, garneerden, gegarneerd)

  1. garneren (schotels garneren; versieren; afwerken; opmaken; opsmukken)
    to decorate; to garnish; to finish; to adorn; to trim; to dunnage; to ornament; to dress
    • decorate Verb (decorates, decorated, decorating)
    • garnish Verb (garnishes, garnished, garnishing)
    • finish Verb (finishes, finished, finishing)
    • adorn Verb (adorns, adorned, adorning)
    • trim Verb (trims, trimmed, trimming)
    • dunnage Verb (dunnages, dunnaged, dunnaging)
    • ornament Verb (ornaments, ornamented, ornamenting)
    • dress Verb (dresss, dressed, dressing)

Konjugationen für garneren:

o.t.t.
  1. garneer
  2. garneert
  3. garneert
  4. garneren
  5. garneren
  6. garneren
o.v.t.
  1. garneerde
  2. garneerde
  3. garneerde
  4. garneerden
  5. garneerden
  6. garneerden
v.t.t.
  1. heb gegarneerd
  2. hebt gegarneerd
  3. heeft gegarneerd
  4. hebben gegarneerd
  5. hebben gegarneerd
  6. hebben gegarneerd
v.v.t.
  1. had gegarneerd
  2. had gegarneerd
  3. had gegarneerd
  4. hadden gegarneerd
  5. hadden gegarneerd
  6. hadden gegarneerd
o.t.t.t.
  1. zal garneren
  2. zult garneren
  3. zal garneren
  4. zullen garneren
  5. zullen garneren
  6. zullen garneren
o.v.t.t.
  1. zou garneren
  2. zou garneren
  3. zou garneren
  4. zouden garneren
  5. zouden garneren
  6. zouden garneren
en verder
  1. is gegarneerd
  2. zijn gegarneerd
diversen
  1. garneer!
  2. garneert!
  3. gegarneerd
  4. garnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für garneren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dress dracht; gewaad; japon; jurk; jurkje; kleding; kleren; livrei; robe; tenue; uitdossing; uniform; verwachting; zwangerschap
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
garnish schotelversiering
ornament bijou; corsage; decor; decoratie; draperie; garnering; juweel; opluistering; opsiering; ornament; ornamentiek; sieraad; sierstuk; sierwerk; tooi; versiering; versiersel
trim boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adorn afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren opluisteren
decorate afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren aankleden; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; ridderen; sieren; tooien; tot eer strekken; verfraaien; verluchten; versieren; versieringen aanbrengen; zich mooi maken
dress afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren aandoen; aankleden; aantrekken; kleden; uitmonsteren; zich aankleden; zich kleden; zich tooien
dunnage afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
finish afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
garnish afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich opsmukken
ornament afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
trim afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verkorten; verluchten; zich mooi maken

Wiktionary Übersetzungen für garneren:

garneren
verb
  1. versieren van voeding

Cross Translation:
FromToVia
garneren fit out; garnish; trim; bedeck; deck; decorate; embellish; furnish; accoutre garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.

Computerübersetzung von Drittern: