Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- besturen:
-
Wiktionary:
- besturen → fly, drive, control, rein, steer
- besturen → result, amount, adjoin, conduct, guide, lead, channel, wage, bring, drive, exit, go out, alight, emerge, leave, quit, accomplish, attain, get, reach, achieve, arrive at, administer, manage, administrate, steer, fly, control, govern, rule, reign, watch over, examine, oversee
Niederländisch
Detailübersetzungen für besturen (Niederländisch) ins Englisch
besturen:
-
het besturen (regeren)
-
het besturen (leidinggeven)
-
besturen (administreren; beheren)
-
besturen (leiding geven; leiden; aanvoeren; voorzitten; managen)
Konjugationen für besturen:
o.t.t.
- bestuur
- bestuurt
- bestuurt
- besturen
- besturen
- besturen
o.v.t.
- bestuurde
- bestuurde
- bestuurde
- bestuurden
- bestuurden
- bestuurden
v.t.t.
- heb bestuurd
- hebt bestuurd
- heeft bestuurd
- hebben bestuurd
- hebben bestuurd
- hebben bestuurd
v.v.t.
- had bestuurd
- had bestuurd
- had bestuurd
- hadden bestuurd
- hadden bestuurd
- hadden bestuurd
o.t.t.t.
- zal besturen
- zult besturen
- zal besturen
- zullen besturen
- zullen besturen
- zullen besturen
o.v.t.t.
- zou besturen
- zou besturen
- zou besturen
- zouden besturen
- zouden besturen
- zouden besturen
diversen
- bestuur!
- bestuurt!
- bestuurd
- besturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für besturen:
Verwandte Definitionen für "besturen":
Wiktionary Übersetzungen für besturen:
besturen
Cross Translation:
verb
-
to cause to travel through the air
-
operate (a wheeled motorized vehicle)
-
to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of
-
to direct or stop a horse using reins
-
transitive: to guide the course of
Cross Translation: