Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
collar
|
|
boord; boordje; gareel; halsband; halskraag; harnas; kraag; kraagje; leiband; toom; tuig
|
decline
|
|
achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
|
declining in force
|
achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
|
|
decrease
|
|
afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minder worden; minderen; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
|
decrease in power
|
achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
|
|
decrease in strength
|
achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
|
|
dust
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
stof; stofdeeltjes; stofje; vuiltje
|
nick
|
|
inkeping; inkerving; keep; kerf; kerfsnede
|
pinch
|
|
afsnoepen; kneep; knijpbeweging; knijpen
|
remove
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
|
shrink
|
|
psychiater
|
sink
|
|
aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
|
snitch
|
|
snufferd
|
steal
|
|
afsnoepen
|
swipe
|
|
handslag
|
take
|
|
baat; gewin; profijt; winst
|
weakening
|
achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
|
afzwakken; afzwakking; ontkrachting; vermindering; verslappen; verzwakken; verzwakking
|
wipe off
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
be shortcoming
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
|
cadge
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
afbedelen; afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; klaplopen; ontfutselen; op iemands zak teren; parasiteren; pikken; schooieren
|
clear away
|
afnemen; afstoffen; stoffen
|
afruimen; bergen; demonteren; ontmantelen; onttakelen; opruimen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
|
clear up
|
afnemen; afstoffen; stoffen
|
demonteren; ontmantelen; onttakelen; opklaren; ruzie bijleggen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitpraten; wolken verdwijnen
|
collar
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
|
collect
|
afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen
|
aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen en meenemen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; iets ophalen; in ontvangst nemen; inwinnen; inzamelen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; ontvangen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opsteken; plukken; sparen; trachten te krijgen; verenigen; vergaren; verzamelen
|
come round for
|
afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen
|
|
curtail
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
beknotten; inkorten; inperken; korter maken; verkorten
|
decline
|
achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteruitgaan; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
|
decrease
|
afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
|
inkrimpen; kleiner maken; krimpen; slinken; verkleinen
|
diminish
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; verkleinen
|
dust
|
afnemen; afstoffen; stoffen
|
afkloppen; stof afkloppen
|
dwindle
|
afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
|
ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; tanen
|
expropriate
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
onteigenen
|
fetch
|
afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen
|
afhalen en meenemen; ophalen; oppikken
|
filch
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
|
go down
|
afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
|
afdalen; dateren; inkrimpen; krimpen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; neerdalen; neergaan; neerkomen; omlaag gaan; omlaaggaan; omlaagkomen; ondergaan; slinken; teruggaan; teruggrijpen
|
go thieving
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; dalen; declineren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; minder worden; minderen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; tanen; teruggaan; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verminderen; vervallen; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
|
lessen
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
aan kracht inboeten; inkrimpen; krimpen; slinken; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
|
make off with
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
|
mark down
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
lager maken; verlagen
|
nick
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
achterhouden; achteroverdrukken; creneleren; gappen; inpikken; insnijden; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
|
pick up
|
afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen
|
aanhouden; aanleren; absorberen; afhalen en meenemen; arresteren; bijeenzamelen; eigen maken; gevangennemen; incorporeren; inlijven; inrekenen; leren; opduikelen; opeenhopen; ophalen; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opscharrelen; opsnappen; opsnorren; opsteken; sparen; vergaren; verwerven; verzamelen
|
pilfer
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
achteroverdrukken; afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegpikken
|
pinch
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
achterhouden; achteroverdrukken; afpakken; aftroggelen; bietsen; drukken; gappen; grissen; inpikken; jatten; knellen; ontfutselen; ontvreemden; pikken; stelen; strak zitten; vastknijpen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
|
purloin
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
|
reduce
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
afprijzen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
|
regress
|
achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
|
|
remove
|
afnemen; afstoffen; afzonderen; dalen; declineren; ecarteren; lichten; minder worden; minderen; stoffen; tanen; teruggaan; verminderen; verplaatsen; vervallen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afscheiden; afvoeren; beslechten; demonteren; disloqueren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren; zuiveren
|
rob
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; inbreken; ladelichten; overrompelen; overvallen; roven
|
scale down
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
minder maken; minimaliseren
|
shrink
|
afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
|
achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen
|
shrink away
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
inkrimpen; krimpen; slinken
|
sink
|
afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
|
afglijden; aftakelen; afzakken; doen zinken; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
|
snatch
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
afpakken; aftroggelen; beroven; betrappen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; roven; snaaien; snappen; wegkapen
|