Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- geschokt:
- schokken:
- Wiktionary:
-
User Contributed Translations for geschokt:
- horrified
Niederländisch
Detailübersetzungen für geschokt (Niederländisch) ins Englisch
geschokt:
-
geschokt (van streek; ontzet; ontredderd)
Übersetzung Matrix für geschokt:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
upset | schrik; verbijstering | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
upset | bederven; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; ruïneren; tegenwerken; verstoren; vertoornen; verzieken | |
Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aghast | geschokt; ontredderd; ontzet; van streek | |
appalled | geschokt; ontredderd; ontzet; van streek | |
dismayed | geschokt; ontredderd; ontzet; van streek | getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt |
upset | geschokt; ontredderd; ontzet; van streek | boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontsteld; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest |
Verwandte Wörter für "geschokt":
geschokt form of schokken:
-
het schokken (horten)
-
schokken (laten schrikken)
-
schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)
Konjugationen für schokken:
o.t.t.
- schok
- schokt
- schokt
- schokken
- schokken
- schokken
o.v.t.
- schokte
- schokte
- schokte
- schokten
- schokten
- schokten
v.t.t.
- heb geschokt
- hebt geschokt
- heeft geschokt
- hebben geschokt
- hebben geschokt
- hebben geschokt
v.v.t.
- had geschokt
- had geschokt
- had geschokt
- hadden geschokt
- hadden geschokt
- hadden geschokt
o.t.t.t.
- zal schokken
- zult schokken
- zal schokken
- zullen schokken
- zullen schokken
- zullen schokken
o.v.t.t.
- zou schokken
- zou schokken
- zou schokken
- zouden schokken
- zouden schokken
- zouden schokken
en verder
- ben geschokt
- bent geschokt
- is geschokt
- zijn geschokt
- zijn geschokt
- zijn geschokt
diversen
- schok!
- schokt!
- geschokt
- schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze