Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. geducht:
  2. duchten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für geducht (Niederländisch) ins Englisch

geducht:

geducht Adjektiv

  1. geducht (in hoge mate)
    tremendous; huge; terrible
  2. geducht (vervaarlijk; angstwekkend; vreeswekkend)
    huge; tremendous; awful

Übersetzung Matrix für geducht:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
huge angstwekkend; geducht; in hoge mate; vervaarlijk; vreeswekkend enorm; enorm groot; gapend; gigantisch; hoog gegroeid; hoog gerezen; immens; in zeer hoge mate; kolossaal; levensgroot; onnoembaar; reusachtig; zeer groot
terrible geducht; in hoge mate armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; funest; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; noodlottig; ongelukkig; ontzettend; rampzalig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; schromelijk; verschrikkelijk; vreselijk
tremendous angstwekkend; geducht; in hoge mate; vervaarlijk; vreeswekkend fantastisch; fenomenaal; formidabel; geweldig; gigantisch; groots; immens; kolossaal; prachtig; puik; reusachtig; zeer groot
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
awful angstwekkend; geducht; vervaarlijk; vreeswekkend belabberd; beroerd; ellendig; lamlendig; ontzettend; verschrikkelijk; vreselijk

Verwandte Wörter für "geducht":

  • geduchtheid, geduchter, geduchtere, geduchte

Wiktionary Übersetzungen für geducht:


Cross Translation:
FromToVia
geducht powerful; mighty; potent; strong; vigorous; forceful; tough; stallwart; puissant puissant — Qui a beaucoup de pouvoir.

duchten:

duchten Verb (ducht, duchtte, duchtten, geducht)

  1. duchten
    apprehend; to be afraid of

Konjugationen für duchten:

o.t.t.
  1. ducht
  2. ducht
  3. ducht
  4. duchten
  5. duchten
  6. duchten
o.v.t.
  1. duchtte
  2. duchtte
  3. duchtte
  4. duchtten
  5. duchtten
  6. duchtten
v.t.t.
  1. heb geducht
  2. hebt geducht
  3. heeft geducht
  4. hebben geducht
  5. hebben geducht
  6. hebben geducht
v.v.t.
  1. had geducht
  2. had geducht
  3. had geducht
  4. hadden geducht
  5. hadden geducht
  6. hadden geducht
o.t.t.t.
  1. zal duchten
  2. zult duchten
  3. zal duchten
  4. zullen duchten
  5. zullen duchten
  6. zullen duchten
o.v.t.t.
  1. zou duchten
  2. zou duchten
  3. zou duchten
  4. zouden duchten
  5. zouden duchten
  6. zouden duchten
diversen
  1. ducht!
  2. ducht!
  3. geducht
  4. duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für duchten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apprehend duchten aanhouden; arresteren; bezorgd wezen; gevangennemen; in zorg zijn; inrekenen; oppakken
be afraid of duchten angst hebben; bang zijn; beducht zijn; vrees koesteren; vrezen

Wiktionary Übersetzungen für duchten:


Cross Translation:
FromToVia
duchten be afraid; fear craindre — Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux.
duchten fear; be afraid; alarm; frighten; scare; startle; affright; chill redouter — Craindre fort.