Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
delivery
|
afgifte; bestelling; bezorging; geleverde; leverantie; levering; overhandiging
|
aanbieding; afgifte; aflevering; afstaan; bevalling; declamatie; editie; geboorte; leverantie; levering; oplevering; overdracht; overhandiging; uitgave; uitlevering; verlossing; versvoordracht; voordracht; wijze van voordracht; zending
|
delivery service
|
bezorgdienst; bezorging
|
|
mail delivery
|
bezorging; postbestelling; postbezorging
|
|
order
|
bestelling; bezorging; overhandiging
|
aanwijzing; bevel; bevelschrift; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
|
postal delivery
|
bezorging; postbestelling; postbezorging
|
|
supplies
|
afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering
|
aanvoer; toevoer
|
supply
|
afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering
|
aanvoer; aflevering; leverantie; levering; maatregel; schikking; toevoer; uitlevering; voorziening; zending
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
order
|
|
aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
|
supply
|
|
aanleveren; afleveren; bestellen; bevoorraden; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden
|