Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. slaaf:
  2. afslaan:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für slaaf (Niederländisch) ins Englisch

slaaf:

slaaf [de ~ (m)] Nomen

  1. de slaaf (lijfeigene)
    the serf; the slave
  2. de slaaf
    the slave

Übersetzung Matrix für slaaf:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
serf lijfeigene; slaaf horige
slave lijfeigene; slaaf dienstslaaf; slavin
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
slave afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen

Verwandte Wörter für "slaaf":


Wiktionary Übersetzungen für slaaf:

slaaf
noun
  1. person owned by another
  2. -

slaaf form of afslaan:

afslaan [znw.] Nomen

  1. afslaan (afwijzen; weigeren)
    the declining; the refusing; the rejecting

afslaan Verb (sla af, slaat af, sloeg af, sloegen af, afgeslagen)

  1. afslaan (abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken)
    to abstain
    • abstain Verb (abstains, abstained, abstaining)
  2. afslaan
    to turn
    – change orientation or direction, also in the abstract sense 1
    • turn Verb (turns, turned, turning)
      • The mugger turned and fled before I could see his face1
      • She turned from herself and learned to listen to others' needs1

Konjugationen für afslaan:

o.t.t.
  1. sla af
  2. slaat af
  3. slaat af
  4. slaan af
  5. slaan af
  6. slaan af
o.v.t.
  1. sloeg af
  2. sloeg af
  3. sloeg af
  4. sloegen af
  5. sloegen af
  6. sloegen af
v.t.t.
  1. heb afgeslagen
  2. hebt afgeslagen
  3. heeft afgeslagen
  4. hebben afgeslagen
  5. hebben afgeslagen
  6. hebben afgeslagen
v.v.t.
  1. had afgeslagen
  2. had afgeslagen
  3. had afgeslagen
  4. hadden afgeslagen
  5. hadden afgeslagen
  6. hadden afgeslagen
o.t.t.t.
  1. zal afslaan
  2. zult afslaan
  3. zal afslaan
  4. zullen afslaan
  5. zullen afslaan
  6. zullen afslaan
o.v.t.t.
  1. zou afslaan
  2. zou afslaan
  3. zou afslaan
  4. zouden afslaan
  5. zouden afslaan
  6. zouden afslaan
en verder
  1. ben afgeslagen
  2. bent afgeslagen
  3. is afgeslagen
  4. zijn afgeslagen
  5. zijn afgeslagen
  6. zijn afgeslagen
diversen
  1. sla af!
  2. slaat af!
  3. afgeslagen
  4. afslaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afslaan:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
declining afslaan; afwijzen; weigeren
refusing afslaan; afwijzen; weigeren terugwijzen
rejecting afslaan; afwijzen; weigeren afstoten; ecarteren; terugwijzen
turn beurt; bocht; draai; haspel; keer; keerpunt; kentering; klos; kromming; kromte; omdraaiing; ommekeer; ommezwaai; omwenteling; richtingsverandering; rondje; spelletje; spoel; verandering; wending; werktuig om garen te winden; winder; winding; zwenking
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abstain abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden abstineren; vasten
turn afslaan draaien; iets omdraaien; kantelen; kenteren; keren; ombladeren; omdraaien; omkeren; omslaan; omtrekken; omwenden; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; verbitteren; vergrammen; wenden; wentelen; zwenken
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
declining achteruitgaand; afhellend; afnemend; dalend; minderend; slinkend; verminderend; vervallend; verzwakkend
rejecting afwijzend; terugwijzend; verwerpen; weigerachtig

Wiktionary Übersetzungen für afslaan:

afslaan
verb
  1. iets weigeren aan te nemen
afslaan
verb
  1. To come to a standstill
  2. change one's direction of travel

Cross Translation:
FromToVia
afslaan deviate; turn; deflect; divert; aberrate dévier — Se détourner, être détourné de sa direction.
afslaan refuse; reject; dismiss; shun; disallow; disavow; decline; withhold; spurn refuserrejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
afslaan refuse; decline; withhold; spurn; disallow; relay; resend; repulse; repress; refute; rebut; dismiss; shun; disavow; throw away; discard; dispose; dump rejeter — Traductions à trier suivant le sens
afslaan retort; refute rétorquerretourner contre son adversaire les raisons, les arguments, les preuves dont il s’servir.