Niederländisch
Detailübersetzungen für zeiken (Niederländisch) ins Deutsch
zeiken:
Konjugationen für zeiken:
o.t.t.
- zeik
- zeikt
- zeikt
- zeiken
- zeiken
- zeiken
o.v.t.
- zeek
- zeek
- zeek
- zeken
- zeken
- zeken
v.t.t.
- heb gezeken
- hebt gezeken
- heeft gezeken
- hebben gezeken
- hebben gezeken
- hebben gezeken
v.v.t.
- had gezeken
- had gezeken
- had gezeken
- hadden gezeken
- hadden gezeken
- hadden gezeken
o.t.t.t.
- zal zeiken
- zult zeiken
- zal zeiken
- zullen zeiken
- zullen zeiken
- zullen zeiken
o.v.t.t.
- zou zeiken
- zou zeiken
- zou zeiken
- zouden zeiken
- zouden zeiken
- zouden zeiken
diversen
- zeik!
- zeikt!
- gezeken
- zeikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zeiken:
Verwandte Wörter für "zeiken":
zeik:
Übersetzung Matrix für zeik:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Harn | pis; urine; zeik | |
Pisse | pis; urine; zeik | |
Urin | pis; urine; zeik |