Niederländisch

Detailübersetzungen für zachtheid (Niederländisch) ins Deutsch

zachtheid:

zachtheid [de ~ (v)] Nomen

  1. de zachtheid (tederheid; liefkozing; gevoeligheid; innigheid; hartelijkheid)
    die Zärtlichkeit; die Sanftheit; der Sanftmut; die Innigkeit
  2. de zachtheid (weekheid)
    die Weichheit; die Sanftheit; die Weichlichkeit; die Weichherzigkeit
  3. de zachtheid (slapheid; zwakte; zwakheid; )
    die Schwäche; die Schwachheit; die Erschlaffung; die Weichheit; die Schlappheit; die Erschöpfung; die Empfindlichkeit; die Laschheit; die Kraftlosigkeit; die Sprödigkeit; die Zerbrechlichkeit; die Hinfälligkeit; die Schlaffheit; die Abgespanntheit; die Kränklichkeit

Übersetzung Matrix für zachtheid:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abgespanntheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte fletsheid; krachteloosheid; slapte; zwakheid
Empfindlichkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte aandoenlijkheid; fijngevoeligheid; geprikkeldheid; geraaktheid; gevoeligheid; kleinzerigheid; kwetsbaarheid; lichtgeraaktheid; overgevoeligheid; prikkelbaarheid; sensitiviteit; teergevoeligheid; teerheid; vatbaarheid; zintuiglijke gevoeligheid; zwak punt; zwakheid; zwakte
Erschlaffung krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte afmatting; krachteloosheid; moeheid; slapte; uitputting; verflauwing; vermoeidheid; verslapping; zwakheid
Erschöpfung krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte afmatting; krachteloosheid; moeheid; slapte; uitputting; verflauwing; vermoeidheid; verslapping; zwakheid
Hinfälligkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte bouwvalligheid; gebrek; gebrekkigheid; gevoeligheid; krachteloosheid; manco; slapte; vatbaarheid; zwakheid; zwakte
Innigkeit gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid innigheid; intimiteit; vertrouwelijkheid
Kraftlosigkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte futloosheid; impotentie; krachteloosheid; loomheid; machteloosheid; matheid; onmacht; onvermogen; slapheid; slapte; zwakheid
Kränklichkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte gebrek; gevoeligheid; krachteloosheid; manco; slapte; vatbaarheid; ziekelijke neiging; ziekelijkheid; zwakheid; zwakte
Laschheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte indolentie; inertie; krachteloosheid; laksheid; lamlendigheid; langzaamheid; logheid; luiheid; onverschilligheid; slapte; sloomheid; traagheid; zwakheid
Sanftheit gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; weekheid; zachtheid clementie; compassie; goedertierenheid; mildheid; toegevendheid; welwillendheid; zachtaardigheid
Sanftmut gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid clementie; compassie; goedertierenheid; mildheid; toegevendheid; welwillendheid; zachtaardigheid
Schlaffheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte dufheid; futloosheid; impotentie; krachteloosheid; loomheid; machteloosheid; malaise; matheid; onmacht; onvermogen; slapheid; slapte; weekte; zwakheid
Schlappheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte daadloosheid; indolentie; inertie; krachteloosheid; lamlendigheid; langzaamheid; lethargie; logheid; luiheid; malaise; slapheid; slapte; sloomheid; traagheid; willoosheid; zwakheid
Schwachheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte flauwte; gebrek; gevoeligheid; katzwijm; krachteloosheid; manco; slapte; vatbaarheid; zwakheid; zwakte; zwijm
Schwäche krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte achteruitgang; blunder; flater; gebrek; gemis; gevoeligheid; impotentie; inzinking; krachteloosheid; machteloosheid; manco; onmacht; onvermogen; slapte; tekortkoming; vatbaarheid; zwak punt; zwakheid; zwakte
Sprödigkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte brokkeligheid; broosheid; brosheid; droogheid; droogte; teerheid; zwakheid
Weichheit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte clementie; compassie; goedertierenheid; krachteloosheid; mildheid; slapte; weekte; welwillendheid; zwakheid
Weichherzigkeit weekheid; zachtheid
Weichlichkeit weekheid; zachtheid kleinzerigheid
Zerbrechlichkeit krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte breekbaarheid; brokkeligheid; broosheid; brosheid; teerheid; zwakheid
Zärtlichkeit gevoeligheid; hartelijkheid; innigheid; liefkozing; tederheid; zachtheid aandoenlijkheid; gevoeligheid

Verwandte Wörter für "zachtheid":


Wiktionary Übersetzungen für zachtheid:


Cross Translation:
FromToVia
zachtheid Krankheit; Erkrankung; Gebrechen infirmitéaffection congénitale ou accidentelle qui gêne ou empêcher le fonctionnement de telle ou telle partie de l’organisme.

zacht:

zacht Adjektiv

  1. zacht (zachtaardig; goedhartig; mild; )
    sanft; milde; weich; mild; samtartig; gnädig; sanftmütig; tolerant; gutherzig; duldsam; edel; jovial; nicht nachtragend
  2. zacht (zacht aanvoelend)

Übersetzung Matrix für zacht:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
duldsam clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig edel; edelmoedig; grootmoedig; groots; nobel; tolerant; verdraagzaam
edel clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig adellijk; duur; edel; edelmoedig; elegant; genereus; gracieus; grootmoedig; groots; gul; hoogwaardig; kostbaar; mild; nobel; patent; perfect; prijzig; prima; royaal; ruimhartig; sierlijk; uitmuntend; uitstekend; van adel; van goede kwaliteit; volmaakt; voortreffelijk; vrijgevig; waardevol
gnädig clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig barmhartig; genaderijk; humaan; medelijdend; menslievend; vergevend
gutherzig clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig aangenaam; aardig; attent; barmhartig; behulpzaam; bereidvaardig; bereidwillig; genaderijk; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; mild; plezierig; vergevend; voorkomend; vriendelijk; welwillend; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
jovial clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig amicaal; bedaard; edel; edelmoedig; gelijkmoedig; gemoedelijk; genereus; goedgeefs; grootmoedig; groots; gul; joviaal; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; mild; nobel; onbewogen; royaal; ruimhartig; rustig; scheutig; sereen; vriendschappelijk; vrijgevig
mild clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig edel; edelmoedig; genereus; goedaardig; goedgeefs; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; grootmoedig; groots; gul; mild; nobel; onbekrompen; royaal; ruimhartig; scheutig; vrijgevig; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
milde clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
nicht nachtragend clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
samtartig clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig fluweelachtig; fluwelen; velours
sanft clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig bedaard; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; iel; in een handomdraai; kalm; kalmpjes; kwetsbaar; mild; moeiteloos; onbewogen; rustig; sereen; teder; teer; tenger; vanzelf; vlinderachtig; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zonder moeite; zwak
sanftmütig clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; iel; kwetsbaar; mild; plezierig; teder; teer; tenger; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zwak
tolerant clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig edel; edelmoedig; grootmoedig; groots; nobel; ruimdenkend; tolerant; verdraagzaam
weich clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig krukkig; mollig; murw; naar zweet ruikend; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teerhartig; volslank; week; weekhartig; zwak; zweterig
weich anfühlend zacht; zacht aanvoelend

Verwandte Wörter für "zacht":


Antonyme für "zacht":


Verwandte Definitionen für "zacht":

  1. gemakkelijk in te drukken1
    • ik slaap op een zacht matras1
  2. gemengd met veel wit, weinig opvallend1
    • rose en lichtblauw zijn zachte kleuren1
  3. met tamelijk hoge temperaturen1
    • we hebben een zachte winter dit jaar1
  4. met weinig kracht1
    • hij gaf me een zachte duw1
  5. niet luid1
    • zet die muziek eens wat zachter!1
  6. rustig en vriendelijk1
    • zijn dochter is een zacht meisje1

Wiktionary Übersetzungen für zacht:

zacht
adjective
  1. gemakkelijk samen te drukken en/of te buigen
  2. aangenaam voor de zinnen
zacht
adjective
  1. ohne großen Kraftaufwand plastisch verformbar
  2. wenig robust/widerstandsfähig
  3. als angenehm wahrnehmbar

Cross Translation:
FromToVia
zacht mild; sanft bland — Mild; dull; soft; gentle; smooth in manner; suave
zacht mild; sanft bland — Having a soothing effect; not irritating or stimulating
zacht klebrig; zähflüssig gooey — soft, sticky and viscous
zacht mild mild — gentle; pleasant; kind; soft
zacht weich soft — giving way under pressure
zacht weich soft — of a cloth
zacht sanft soft — gentle
zacht leise soft — of a sound
zacht zart tender — soft and easily chewed
zacht zart; zärtlich; lieb; liebevoll tender — fond, loving, gentle, sweet